Schrijven, Lezen, Leven.
1

HET WOONPARADIJS

Dagelijks

Mijn schoonouders hadden weinig te makken. Maar de spaarcenten die er waren werden om de paar jaar gespendeerd aan nieuwe meubels of nieuwe vloerbedekking. Bij ons is het precies omgekeerd. Wij hebben genoeg gespaard en doen al jarenlang met dezelfde meubeltjes. Hoe dit verschil te verklaren is, laat ik aan anderen over. Maar nu de scheurtjes in het leer van onze bank en de krassen op de bijzettafeltjes wel erg gaan opvallen ontkomen we er niet meer aan.
Kortom, wij zijn op meubeljacht. Welkom in de wereld van de woonwinkels. Groot, groter, grootst. Het woonparadijs is de ultieme uitdrukking van de overvloed in onze westerse maatschappij, iedere droom kan waargemaakt worden, de keuzemogelijkheden zijn eindeloos.
Ook in deze wereld dringt de tweedeling zich op: ruim opgezette afdelingen met dure designmeubelen tegenover étages waar je volgens vaste looproutes tussen de dicht opeengestapelde massagoederen loopt. Op de laatste is geen personeelslid te vinden, op de eerste wacht een keurkorps aan goedgetrainde verkopers hongerig op de paar klanten die aarzelend de meubelzaal betreden.
Jezelf niet opdringen, maar beschikbaar zijn als het moet, lijkt het credo van deze verkoper. Glimlachen, vragen, informeren, maar alles op een ingehouden manier. Dus komt er een klant met een bovenmatige interesse dan moet je als verkoper volharden. Je omzetcijfers worden immers gemonitord. Heeft de klant één vraag gesteld, dan duik je even later onverwachts achter een pilaar op.
Geleidelijk de mondige klant over de streep trekken, zo gaat de klantgerichte en omzetgestuurde verkoper te werk. Hij peilt welk vlees hij in de kuip heeft. Hij gooit zijn kennis in de strijd, zijn opvattingen over wat modern of kwalitatief is en hij paait. Kopje koffie? Stukje appeltaart erbij?

Afgelopen woensdag brachten wij van 10 tot 3 in zo’n paradijs door en al die uren hadden wij een verkoper als persoonlijk begeleider tot onze beschikking. We kregen een lunch aangeboden, vervolgens de blackbird van Eames, een peperduur kunstzinnig object, en als klap op de vuurpijl een cheque van 400 euro te besteden tijdens ons volgende bezoek. De marges zijn ruim op dit soort afdelingen.
Als klant kan je een beetje hulp best gebruiken. De overvloed aan mogelijkheden leidt al snel tot keuzestress. Wat neem je als uitgangspunt? De bank, de gordijnen, het vloerkleed? Welke stijl spreekt aan, welke materialen, welke kleuren? We waren al langs tig websites gescrolld en we wilden niet even zoveel winkels afgaan. We wilden iets moois en iets betaalbaars. Soms wilden we het onmogelijke. Maar bovenal wilden we onzekerheidsreductie. Dat kan de verkoper wel bieden.
Toen we bijvoorbeeld na lang wikken en wegen – en in goed onderling overleg – de keuze hadden gemaakt voor een bepaalde kast, waren we er nog niet. Er volgden nog talloze opties voor het soort hout, de kleur, links- of rechtsdraaiende deurtjes, lade of klep, plaats van het kabelgat tot aan de kleur van de dop die het kabelgat afdekt; alles via een flitsend computerprogramma aan je voorgeschoteld door de geduldige verkoper, die inmiddels al lang weet dat hij beet heeft.
Verkoper en klant, wat zouden zij zijn zonder elkaar?

0

NESTJE BOUWEN

Dagelijks

Zoals mensen verschillen in intelligentie, zo zijn er ook in het dierenrijk slimme en minder slimme wezens. Onze Youri zaliger bijvoorbeeld was volgens mij een kat met enig inzicht. Ik verbeeldde mij dat hij evolutionair gezien op weg was naar een meer menselijke status. Hij gebruikte regelmatig zijn poot om het voer in zijn bek te stoppen.
Zo heb ik ook gelezen, dat kauwen intelligente vogels zijn. Op welke plaats in de ranglijst van de knapste vogel de Turkse tortel staat zou ik niet weten. Ik vrees sinds deze week dat de tortel ergens in de onderste regionen vertoeft. (Omdat de tortel-met-een-migratieachtergrond een te lange formulering is, zal ik hier simpelweg over tortel schrijven).
Deze week mochten wij er getuige van zijn, dat twee tortels een nest gingen bouwen in onze oude pruimenboom. Het vrouwtje – beter gezegd de tortel die wij ervan verdachten het vrouwtje te zijn – settelde zich urenlang in een opvallende positie, de kop omlaag en het achterste omhoog, zodat wij aanvankelijk dachten dat een snelle paring aanstaande was.
Het mannetje toonde echter geen enkele belangstelling voor de geheven derrière. Het vloog continu af en aan met grassprietjes en kleine takjes, die hij als een kussentjes onder de kop van het vrouwtje probeerde te duwen. Althans dat leek de bedoeling. De tortels hadden een kruising tussen twee dunne takken uitgekozen om te nestelen, een plek waar elke aangeleverde bouwsteen weer terstond omlaag viel. Sterker nog, de stokoude boom is zo dicht bij het moment van euthanaseren dat het drukke gedoe van het mannetje de val van vele dode pruimentakken veroorzaakte. Op de grond onder de boom ontstond zo een nest van dode takken, die voor zeker vier tortelparen voldoende zou zijn. En het mannetje maar omhoog vliegen met minuscule twijgjes van elders.
Ik zag het met verbazing aan. Overtuig dan zo’n stel tortels maar eens van de hopeloosheid van hun onderneming! Ze moeten door schade en schande wijs worden, zou je zeggen.
Na drie uur bikkelen bleek het moment van inzicht gekomen. De derrière ging weer omlaag en de vogels verlieten onverrichter zake de boom. Ook ik kon mijn bezigheden weer hervatten.
De volgende morgen had het vrouwtje weer dezelfde houding op dezelfde plek aangenomen en vloog het mannetje weer druk en liefdevol heen en weer. Op het gebied van de wederzijdse liefde kunnen wij nog wel iets van tortels leren.
Na uren van vruchteloos bouwen, braken zij tegen het middaguur opnieuw hun arbeid af, mij met vele vragen achterlatend. Was het gebrek aan slimheid? Of was ik hier getuige van een aan mensen onbekend voorspel in de liefde? Mogen tortelmannetjes pas het vrouwtje bespringen als zij eerst hebben laten zien, dat zij onverwoestbare werkers zijn? Of ontbreekt het mìj aan slimheid om dit gedrag te verklaren?
Op de website van de Vogelbescherming las ik daarna: ‘het broedsel mislukt regelmatig. Soms valt het gammele nest met eieren en/of kuikens uit de boom of waait weg.’ Dat maakt echter allemaal niet uit. Het beest hoeft namelijk niet zo nauw te kijken: ‘de Turkse tortel heeft een uitzonderlijk groot voortplantings- en verspreidingsvermogen.’ Ach, zoveel verschillen ze dus niet van de mens. Wij mannen hoeven ook niet op een zaadje meer of minder te letten.

0

LOGEREN

Herinnering

‘Zal ik je een stukje duwen’, vroeg mijn moeder, ‘het is zo’n end’.
‘Nee!’, riep ik ferm doortrappend. Ik wou een stoere jongen zijn. Mijn moeder zag het met voldoening aan. We fietsten in de buurt van het Woerdens Verlaat en waren op weg naar tante Alie en ome Piet in de Hoef. Vanuit Vleuten was dat een afstand van bijna 25 kilometer. Voor een 7-jarige op een kinderfietsje geen peulenschil.
Het zou de eerste vakantie van mijn leven worden, al noemden we het niet zo. Ik ging logeren en ik vond het allemaal prachtig. Dé grote attractie voor mij was de roeiboot, die voor het huis in de Amstel lag. Dat roeien wilde ik direct zelf doen. Het bleek moeilijker dan gedacht, regelmatig belandde de boot in het riet. Ik vond het raar om achteruit te varen. Als de scharnieren piepten hield neef Gijs de roeispanen even in het water. Vervaarlijk over de rand van de boot leunend trok ik de drijvende pompenbladeren uit het water, me verbazend over de enorme lengte van de stengel. Ik wilde zien of ze allemaal zo lang waren.
Ome Piet was smid en fietsenmaker. Achter het woonhuis was een werkplaats waar mijn oom zijn kost verdiende in het spaarzame licht dat door de vuile ruitjes viel. De logeerpartij bestond niet alleen uit pret, want er moesten ook klusjes gedaan worden, zo bleek. Ome Piet had een goedkope restpartij van verschillende spijkers gekocht. Die moesten wij op lengte sorteren. Daar had ik niet op gerekend en mokkend vroeg ik me af of ome Piet wel bevoegd was mij zo’n opdracht te geven.

Het huis van ome Piet en tante Alie

Het kwartje dat we ermee verdienden lieten we, anders dan ik thuis gewend was, direct weer rollen. Bij de bakker kochten we Bazooka kauwgom voor vijf cent. Daar zaten wielerplaatjes bij van Gino Bartali en Fausto Coppi. Er ging een wereld van roem en glorie voor mij open. Ik nam mij voor alle plaatjes te sparen en vroeg ome Piet of er nog meer gesorteerd kon worden. Zijn nukkige antwoord stelde me teleur.
Tante Alie deed ondertussen haar best om mijn logeerpartij tot een succes te maken. Op een van de avonden stond er een enorme stapel pannenkoeken op tafel. Ik wilde niet onderdoen voor mijn vier jaar oudere neef. Die avond kon ik in de bedstee mijn misselijkheid niet de baas. Half overeind gekomen kotste ik het bed onder. Mijn tante zorgde zonder iets te zeggen voor een schoon bed.
Ome Piet kon nog wel eens onverwachts boos reageren. Zo riep hij een keer onder het avondeten: ‘Gatverdamme, ik ruik een wind. Wie heeft die gelaten?’ Met boze ogen achter zijn sterke brillenglazen keek hij de kring rond. Ik durfde niet te zeggen, dat ik het geweest was. Bedplassen, kotsen, er was al te veel dat ik niet had kunnen ophouden. Toen voelde ik ook nog eens tranen opkomen. Mijn oom stond met veel misbaar op en schoof achter mij het raam een end omhoog. Ik vond het logeren opeens niet zo leuk meer. Die 25 kilometer fietsen leek me nu een enorme afstand.

1

LEVE HET BEJAARDENTEHUIS

In het nieuws

Begin deze eeuw wist de overheid het zeker: hulpbehoevende ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Op de eerste plaats omdat de ouderen het zelf willen. Dat klinkt heel logisch, want wie laat zich voor zijn plezier uit zijn vertrouwde huisje verladen naar een instituut vol gebrekkige en mokkende medemensen? Een tweede argument was dat verzorgingshuizen hospitalisatie in de hand werken. Tenslotte – het werd als laatste genoemd, maar voor de overheid was dit het belangrijkste – waren de hoge kosten aanleiding om het thuis blijven te stimuleren.
Wie nieuw beleid en nieuwe projecten in Nederland wil promoten maakt van de oude situatie een karikatuur en schenkt geen aandacht aan mogelijke nieuwe problemen die kunnen ontstaan. Die andere problemen werden al snel zichtbaar.
De thuiszorg werd opeens een flink stuk duurder. Want de verzorgende die voorheen de hele hulpbehoevende clientèle bij elkaar had, was nu veel meer tijd kwijt aan het reizen. Datzelfde gold voor de verpleegkundige en de maaltijdbezorger. Omdat de bezuinigingsdoelstelling wel gehaald moest worden, ging er dus ook nog een bezuinigingsslag over de thuiszorg heen.
Voor de ouderen zelf namen de risico’s toe, want wie met versleten pantoffels over de eigen salontafel struikelt en niet meer overeind kan komen, mag tenminste een etmaal op de vloer doorbrengen. Maar niet getreurd, daar hadden de beleidsmakers slimme oplossingen voor: domotica en zorg-op-afstand via makkelijk bedienbare tablets.
Tenslotte was het gevolg – wie had het ooit kunnen bevroeden – dat alle hulpbehoevende ouderen, die niet mobiel genoeg meer waren om het huis uit te komen, in hun eentje thuis zaten te verpieteren.
En dus is er nu, na een actie van omroep Max en de ouderenbonden, de campagne Een tegen eenzaamheid: 29 miljoen voor projecten om ouderen te mobiliseren, ‘zoals wandelvoetbal, tablet-les, samen eten en opleidingen voor supermarktpersoneel om eenzaamheid bij klanten te herkennen’, aldus Trouw. Mevrouw, u heeft alleen maar éénpersoonsverpakkingen in uw rollatormandje, gaat het wel goed met u?
Minister de Jonge is nog steeds zo enthousiast over het thuisblijven, dat hij dit beleid naar China wil exporteren. Er moet toch ook wat die kant opgaan.

Toen mijn moeder op haar 88e niet meer zelfstandig kon blijven wonen en naar het verzorgingshuis verkaste, was dat niet haar eigen keuze. Maar toen ze er eenmaal zat, bloeide ze helemaal op (en andersom werd het huis er een stuk gezelliger door). Ze ging op haar gemak elke ochtend, elke middag en elke avond koffie of thee drinken. Kwam ik op bezoek, dan zat ze nogal eens te kaarten (en wilde daarbij niet gestoord worden). Een paar maal per week ging ze naar de activiteitenbegeleiding, wat overigens niet altijd een succes was. Het voorlezen uit de krant kon ze erg waarderen, maar dat knutselen en tekenen was maar fröbelwerk. ‘Laten we een potje klaverjassen’, zei ze dan, maar dat vond de activiteitenbegeleidster weer te min. ‘We mogen toch zeker zelf weten wat we doen’, zei mijn moeder dan verontwaardigd.

Ik pleit voor de terugkeer van het verzorgingshuis, vanuit sociaal oogpunt. Maar dan wel een verzorgingshuis nieuwe stijl: kleinschalig, met een nadruk op elkaar helpen, personeel op afroep en bestuurd door ouderen zelf of hun familieleden. Laten we echter, voor we iets nieuws beginnen, ons afvragen of deze woonvorm wellicht weer andere problemen oproept.

5

MIJN MOEDER

Herinnering

De meimaand is in de katholieke kerk gewijd aan Maria, de Moeder aller moeders. In veel landen is het deze maand ook Moederdag, de wereldse versie van de moederverering. Als 8-jarige schreef ik voor mijn moeder:
Ik ben blij omdat Uw jarig is
Ik heb goed voor Uw gebeden in de H. Mis
En het mooiste wat God heeft gegeven
Is Moeder! Dus ik verwen haar even

Mijn moeder in 1931

Na haar lagere school, waarin zij ieder jaar het hoogste cijfer behaalde voor Katechismus , ging mijn moeder (geboren in 1913) thuis op de boerderij aan het werk. Ze leerde melken en kreeg als beloning van haar vader een fiets. Maar het werk aan huis gaf haar niet voldoende bevrediging. Ze werd hulp in de huishouding en als het even kon trok ze eropuit, bijvoorbeeld naar de korfbalclub. Ze was er bij toen in Vleuten een afdeling van de Katholieke Jeugd Vereniging werd opgericht, een vereniging waarin jonge vrouwen op hun toekomstige taak werden voorbereid, naar het voorbeeld van Maria: vrouwen kunnen gelukkig worden als zij zich in dienst stellen van anderen. Ze werd leidster bij de KJV, wat betekende dat zij geen contacten met mannen mocht aanknopen. De retraitedagen waarin werd onderwezen in de leer van het geloof waren voor haar een hoogtepunt. Dàt werk zou ze het liefste willen doen.
Het is er nooit van gekomen. Rijkelijk laat, in 1943, trouwde zij met mijn vader en nam haar plaats in als moeder van het gezin, zoals zij dat bij de KJV geleerd had. Ze wijdde zich volledig aan haar man en vier kinderen, maar een leven tussen aanrecht en waslijn was haar te beperkt. Al snel trok ze wederom eropuit. Ze werd voorzitster van het Vrouwengilde, trad toe tot het Schoolbestuur en richtte een dameskoor op. Ze was nogal eens ’s avonds weg. Ik vond dit alles heel normaal, net zo normaal als dat zij elke dag mijn boterhammen klaarmaakte en mijn gymtas opruimde.

In 1968

Toen de kinderen het huis uit waren en mijn vader in 1972 overleden was, schakelde mijn moeder nog een paar versnellingen hoger. Ze was onder meer vrijwilligster in het bejaardenwerk, werd actief in de Parochiële Caritas en als eerste vrouw lid van het kerkbestuur. Ze was de Marga Klompé van Vleuten. Werken ten behoeve van de gemeenschap, dat was haar roeping. Ik was blij dat zij een actief leven leidde en vond dat alles heel normaal.
Mijn moeder werd een meer dan actieve deelnemer in de kerkelijke werkgroepen Nieuwe Levensstijl en Vrouw en Geloof. Hoewel van huis uit geen lezer las zij een boek over feministische theologie. Zo was ze toch weer een beetje terug bij het catechisatie-werk dat zij ooit geambieerd had.
Nu ben ik mij ervan bewust dat al dat werk voor de gemeenschap absoluut niet normaal was, zeker niet voor een vrouw van haar generatie. Zo sluit zich ook voor mij een cirkel en ben ik terug bij de bewondering die ik als 8-jarige had. Met enige voorspellende waarde eindigde ik mijn gedicht:
Ik hoop dat Uw nog lang zult leven
Tot Uw honderdse jaar
En als Uw oud ben niet meer zult beven.
Zij stierf in 2012, in haar 99e jaar.

0

HET JAAR VAN DE GEHANDICAPTE (1981) – deel II

Herinnering

overleg tijdens de opnamen van de film

Een jaar lang bruiste het van de activiteiten. Er was geld genoeg om het leed van de gehandicapte medemens onder de aandacht te brengen. Of wacht, dit formuleer ik niet goed. De bedoeling was namelijk om te laten zien dat mensen met een handicap gewone mensen zijn met gewone levens. Weg met de zieligheid, weg met de liefdadigheid. Zo kon de boodschap van het jaar wel samengevat worden.
In het gebruis kwam er een smak geld beschikbaar voor het maken van een voorlichtingsfilm over stotteren. Vanwege de gewenste luchtigheid vroeg men de medewerking van het stottercabaret waarmee Jules, Elisabeth en ik destijds door het land toerden.
Toen de film na de nodige hobbels tot stand gekomen was, kwam er een stroom publiciteit op gang. Zo stond er op een doordeweekse avond een ploeg van Brandpunt voor de deur van mijn studentenhuis, onder de luidruchtige aanvoering van Willibrord Frequin. Hij had net goed getafeld, dus toen de technici hun apparatuur uitpakten liep the golden boy zonder te kloppen de ene na de andere studentenkamer binnen. Wie prins Bernard en de paus heeft geïnterviewd, kan zich alles veroorloven. Zoiets noem je geen handicap.

Als ik er nu aan denk dat ik morgen voor de tv zou worden geinterviewd, zou ik het spaans benauwd krijgen, maar in die tijd was ik zodanig gewend aan voorlichting en publiciteit, dat de spanning beheersbaar was. Wat niet goed ging kon er altijd nog uitgeknipt worden.
Tijdens het interview kneep Willibrord af en toe met zijn kleine varkensoogjes als er een stotter in aankomst was. Hij voelde zich niet meer zo op zijn gemak. Zijn macho-gedrag smolt als sneeuw voor de zon. Een van mijn stokpaardjes was dat het stotteren ook voor de luisteraar een probleem kan zijn. Toen ik daarom aan W. vroeg of mijn stotteren bij hem spanning opriep, gooide hij zijn hoofd achterover en riep:
‘Stop maar even jongens, dit is niet de bedoeling.’
Nadat in een vloek (van W.) en een zucht (van mij) de opnamen voltooid waren, vroeg de productieleider nog even mijn medewerking. Het item was een idee van Ad Langebent, een andere vermaarde Brandpunt-reporter. Omdat Ad zoveel jaren in dienst was van de KRO vroeg men in die periode aan alle geïnterviewden om op camera iets tegen Ad te zeggen. Daarvan zou voor zijn jubileumfeest een compilatie gemaakt worden.
Ik dankte Ad hartelijk voor zijn interesse en voegde er spontaan aan toe dat ik hem een uitstekende presentator vond. ‘I-i-ik zou het z-zelf niet b-beter k-k-kunnen doen’, stotterde ik met opzet, want ook die vorm beheerste ik uitstekend. De cameraman richtte zich daarna op de lachende W., die snel wegdook. Dat hij moest lachen om de grap van een ander mocht niet in beeld gebracht worden.
Tijdens de uitzending van Brandpunt mocht ik in de studio aanwezig te zijn. Na afloop bevond ik mij opeens naast monseigneur Langebent aan de bar. Hij had zijn stropdas losgeknoopt en een glas bier in de hand. Ik dankte hem voor zijn initiatief. Het klonk veel te onderdanig, voelde ik direct. Frequin was nergens meer te bekennen.

1

HET JAAR VAN DE GEHANDICAPTE – deel I

Herinnering

Na het Jaar van de Vrouw en het Jaar van het Kind was het in 1981 de beurt aan de Gehandicapte. Zo gaat dat. In het kader daarvan was iemand op het idee gekomen om voor leerkrachten een boek samen te stellen over handicaps bij kinderen. Kennis bevordert immers de acceptatie. Ook aan de vereniging van stotteraars werd een bijdrage gevraagd. Ik was in die jaren nogal actief voor die club en had niet lang daarvoor een boek over stotteren geschreven, een uitgave die het om een of andere reden nog tot een tweede druk geschopt heeft. Derhalve kwam de vraag bij mij of ik een hoofdstuk over stotteren bij kinderen wilde schrijven. Ik hoefde alleen maar een korte samenvatting te geven van mijn boek en zou daarvoor ook nog eens 500 gulden ontvangen. Een handicap leverde in die tijd nog wel eens wat op. Ik bevond mij bovendien in het gezelschap van onder meer Guus Kuijer en Mary Michon, wie zou dat niet willen.
Toen het boek klaar was volgde nog een bijzonderheid: ik ontving een uitnodiging voor de overhandiging van het eerste exemplaar aan prinses Juliana.
Ik was geen fan van het koningshuis. Niet, dat ik een jaar tevoren had deelgenomen aan de Slag om de Blauwbrug (‘Geen Woning, Geen Kroning’), maar mijn sympathie lag meer bij de krakers dan bij de oranjegezinden. Voor het schudden van de hand met de koningin van mijn jeugd wilde ik echter mijn principes wel even opzij zetten.

Alle genodigden dienden om veiligheidsredenen een half uur voor aanvang aanwezig te zijn.
Daar zaten we dan met zijn allen een half uur te niksen. Het viel mij op, dat er voorin de zaal nog enkele kinderen met een verstandelijke handicap aanwezig waren. Het bleek dat zij hadden meegewerkt aan een film.
Hoe meer de tijd verstreek, hoe meer de spanning steeg. Het was het wachten op Sinterklaas en de Tour de France in het kwadraat. Toen Juliana eindelijk binnenkwam, klein van stuk tussen alle veiligheidsfunctionarissen, de zaal geen blik waardig keurend, vond ik die entree er niet zo vorstelijk uitzien, in ieder geval heel anders dan het vriendelijke zwaaien op het bordes.
Nadat het boek was aangeboden en de film over de kinderen met het syndroom van Down was vertoond (de rammelende collectebussen aan het einde bleven achterwege) vond ik, dat het moment wel gekomen was, dat de geprezen auteurs aan Hare Majesteit zouden worden voorgesteld.
Juliana had zich echter na afloop van het programma eenvoudig weg omgedraaid naar de voorste rijen. Zij onderhield zich met zichtbaar plezier met de verstandelijke gehandicapten. Alles mooi en aardig, dacht ik, maar nu is het wel onze beurt. Ik was er vast maar bij gaan staan, wachtend op een teken van de organisatie om naar voren te komen.
Opeens waren er toen weer die veiligheidsmensen. Juliana pakte haar handtas en zo vertrok de koninklijke stoet weer naar buiten. Opnieuw keek zij de zaal niet in, zij had niet eens het aangeboden boek in haar hand. Zo gaat dat als jarenlang je dienaren de aangeboden cadeaus ‘achter de struiken flikkeren’, zoals Wim Sonneveld ooit zei.
‘Samen gewóón verder’ heet het boek, met als ondertitel: ‘Gehandicapt zijn is anders dan je denkt….’. Dat was voor mij in deze situatie een uiterst adequate aanbeveling.

0

DE TEKST BIJ DE MUZIEK

Muziek

In een lied van Acda en de Munnik is de hoofdpersoon niet alleen dolverliefd op een vrouw, maar ook doodsbang, dat zij hem weer zal verlaten. Om dit conflict op te lossen eindigt het lied met deze regels:
Als je bij mij weggaat
Mag ik dan met je mee.
Een schitterende vondst.
Maar is de gedachte wel zo nieuw, vroeg ik me deze week af toen wij ons weer eens onderdompelden in de Matthäus Passie van Bach. Zou de schrijver van Als je bij mij weggaat wellicht het koraal kennen dat direct na het sterven van Jezus wordt gezongen?
Wenn Ich einmal soll scheiden
So scheide nicht von mir.
We waren bij de uitvoering door Reinbert de Leeuw, Holland Baroque en het Nederlands Kamerkoor, een uitvoering waarvan de juichende kritieken al waren vooruitgesneld. Vooral de tenor Benedikt Kristjansson vonden we prachtig. De jonge IJslander ontdeed de rol van de evangelist van zijn saaie trekken en nam ons mee in een spannend verhaal. Op alle hoogten en in alle dynamieken klonk zijn stem heel natuurlijk en boeiend. Benedikt Kristjansson, onthou die naam.
Misschien kwam het wel door zijn innemende verteltrant, misschien ook door het expressieve zingen van solisten en koor – zij zongen alsof zij de zinnen voor het eerst van hun leven voordroegen. Maar misschien kwam het ook door wat ik het afgelopen jaar heb gelezen ten behoeve van het boek over mijn heeroom. Als jonge monnik werd mijn oom steeds maar weer getrokken naar het lijdensverhaal in het evangelie van Johannes. Als hij in een stil hoekje van de kerk de eerste zinnen gelezen had, hoefde hij niet verder te lezen. Hij ging in gedachten mee met Jezus en voelde diens angst en hij vroeg zich af, of hij in zo’n situatie de beker zou drinken, die de vader hem gegeven heeft.
Waar het ook door kwam, dit jaar drong de tekst van het passieverhaal veel meer dan anders tot mij door. Toen gebeurde er iets wonderlijks. Nadat Pilatus weer eens uit zijn Richthaus tevoorschijn was gekomen en verklaard had dat hij geen enkele schuld bij Jezus kon ontdekken, was ik plots weer het jonge kind, dat het ontzettend onrechtvaardig vond, dat Jezus terechtgesteld werd. Dat had helemaal niet hoeven te gebeuren! Jezus heeft alleen maar goede werken verricht en dan komt die slapjanus van een Pilatus die zijn handen in onschuld wast en zich overlevert aan de onderbuik van het volk, dat nog liever een moordenaar vrijlaat! Wie had dat in de week van het debat over Michael P. kunnen denken.
Mijn kinderlijke opwinding had natuurlijk geen enkel nut. Jezus antwoordde al lang niet meer. Hij gaf zich zonder verzet over omdat zijn vader dit zo gewild had en omdat daarmee de voorspelling van de profeet vervuld werd. De plot was allang beschreven.
Sein Blut komme über uns und uns’re Kinder zingen de joden en zo wortelt in dit verhaal ook nog eens het antisemitisme dat jarenlang binnen de katholieke kerk gewoon was. Het wachten is op de politiek correcte actiegroep die de Matthäus wil verbieden.
De kracht van de muziek overwint echter alles.
Hierbij nog een tip voor een schitterende Johannes onder leiding van Peter Dijkstra.

1

ZOEKEN NAAR VOOROUDERS

Herinnering

De boerderij in Maarssenbroek waar mijn overgrootmoeder Petronella van Wijk woonde (links, met de witte schort)

In het tv-programma Verborgen Verleden gaan Bekende Nederlanders op zoek naar hun familiegeschiedenis. Ze vinden onbekende voorouders en verrassende verhalen. Er komt ook nog al eens een Bekende Vaderlander in de stamboom voor.
Omdat mijn vader wellicht al aanvoelde, dat wij geen Bekende Nederlanders zouden worden heeft hij meer dan zestig jaar geleden dit speurwerk voor ons verricht. Na de zaterdagse arbeid (er was toen nog een 44-urige werkweek) verruilde hij het archief van Douwe Egberts voor gemeentelijke en kerkelijke archieven in Utrecht en omstreken. Daar moet hij uren hebben zitten spitten in kaartenbakken en doopregisters. Het resultaat was een indrukwekkende stamboom waarvan sommige takken tot in de 16e eeuw doorlopen.
Onder mijn voorouders bevinden zich veehouders, landmannen en boeren uit de buurt van Utrecht, maar ook smeden, sluiswachters en wagenmakers. Vooral naamloze zelfstandigen, al wordt er een enkele schepen vermeld.
Een overgrootmoeder van mijn moeder heette Hillegonda Muis. Met haar komt zowaar een Bekende Vaderlander onze stamboom binnen. Mijn vader twijfelde er niet aan, dat Hillegonda een ver familielid was van ene Cornelis Muis of Musius. Deze was rector van een klooster in Delft en bevriend met Willem van Oranje. Cornelis is in 1572 in Leiden door de Geuzen opgehangen, zonder nakomelingen, mag je aannemen. Cornelis Musius heeft een vermelding in de Wikipedia.
‘Tenslotte zij nog vermeld dat alle gevonden voorouders katholiek waren’, schrijft mijn vader er in 1952 ter geruststelling bij. Hij had nog wel meer willen uitzoeken, maar het kostte zoveel tijd. Daarom hoopte hij dat een ander zijn werk zou willen voortzetten.

Boerderij de Tureluur aan de Thematerweg in Vleuten. Hier heeft mijn betovergrootvader Matthijs den Hertog gewoond.

Dat gebeurde. Af en toe kwam er wel eens een onbekende meneer aan de deur, die nog wat namen aan de boom kon toevoegen. Sinds ik op deze website met de genealogische veren van mijn vader kan pronken, heb ik een enkele keer contact met zo’n familieonderzoeker. Net als met vissers en vogelaars zijn het uiterst gedreven mannen die hun complete vrije tijd aan hun hobby besteden en er niet voor terugschrikken om nachtenlang door te zoeken. Ikzelf ben meer in het verhaal achter de mensen geïnteresseerd. Maar uit die enkele keer dat ik in bevolkingsregisters gedoken ben, kan ik me iets voorstellen van de drijfveren van stamboomvorsers. Wie na urenlang zoeken een ontbrekende connectie vindt is minstens zo gelukkig als de vogelaar die een onbekende vogel waarneemt of de visser die een flinke vis uit het water haalt.
Onlangs nog was er nog een ver familielid bij mij op bezoek, een wandelende encyclopedie die feilloos uit zijn hoofd kon reproduceren welke familie in welke periode op welke boerderij in Tull en ’t Waal, Montfoort of waar ook in de omgeving van Utrecht had gewoond en hoe de verschillende families met elkaar verbonden waren. Uit zijn verhalen werd duidelijk hoe de uitdrukking Van een bruiloft, komt een bruiloft is ontstaan. Mensen huwden vroeger binnen dezelfde stand, dezelfde regio en dezelfde geloofsgemeenschap. Een soort regionale inteelt. Zo leerde ik dat er tussen de familie van mijn vader en de familie van mijn moeder nog veel meer lijntjes lopen dan alleen die in 1943 vastgelegde verbinding, waaruit ik voortgekomen ben.

1

BUT NOW THE DAYS ARE SHORT

Dagelijks

Fietsend door de stad, komt mij een onbekende jongen van een jaar of veertien tegemoet. Onze blikken kruisen elkaar. In zijn gezicht vallen de trekken van het kind op dat hij geweest is, maar ook de aankondiging van de man die hij zal worden. Als ik hem voorbij ben, gaan mijn gedachten door. Ik stel me voor hoe de jongen er op middelbare leeftijd uit zal zien en aan het einde van zijn leven.
Het omgekeerde gebeurt ook. Dan zie ik een oudere vrouw van tegen de tachtig. Ze heeft een hard en rimpelig gezicht. Ik zie haar op haar dertigste met een kind achterop of op haar twintigste uitdagend lachend naar een jongeman.
Het zijn gedachten over veranderingen die zich in een leven voordoen, als een film die een leven in een hoog tempo afwerkt. Het lijkt wel of dit soort gedachten mij vaker overkomen. Het zegt ongetwijfeld iets over mij. En het kan bijna niet anders, dan dat het ook iets over mijn leeftijd zegt. Het is niet voor niets dat ik hier op deze plaats regelmatig herinneringen ophaal.
Die jongen van veertien heeft nog niet zoveel te overzien. Hij heeft vooral veel te willen, te dromen en te leren. Als je 66 bent, zoals ik, dan ligt dat – laat ik het voorzichtig formuleren – anders. Ik wil nog genoeg, maar ik weet ook dat ik geen circusartiest meer zal worden die in een strak pakje boven de piste hangt.

Sinds het boek van Douwe Draaisma weten we dat de tijd sneller gaat als je ouder wordt. Want wat is nog een jaar als je er al zeventig hebt versleten? Bovendien, als je veel nieuwe dingen beleeft – zoals dat voor kinderen geldt – dan duurt de tijd gevoelsmatig langer.
But now the days are short
I’m in the autumn of the year
zong Frank Sinatra.
De beleving van de tijd gedurende het leven kan je vergelijken met de beleving tijdens een vakantie van drie weken. In de eerste week heb je het idee, dat er nog zeeën van vakantietijd volgen. In de tweede geniet je gewoon van alles wat je meemaakt en ben je in de derde week beland dan komen er snel gedachten over het naderende einde van al dat moois.
Ik ben in de derde week van mijn leven beland. Maar ik wil niet steeds over mijn voorbije leven dromen. Heb ik na negentien dagen vakantie nog twee resterende dagen voor de boeg, dan denk ik: ik sta aan het begin van een prachtig weekend met tal van mogelijkheden. Wat voor leuks zullen we eens gaan doen? Ik heb het zelf in de hand. Als ik nieuwe dingen beleef gaat de tijd immers langzamer.
Tenminste, zo wil mijn verstand het zien. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat dit niet altijd lukt. Soms overheerst het gevoel en laat ik me meevoeren, bijvoorbeeld met de melancholie van Willem Wilmink:
Soms was de nacht zo wonderschoon
Dat hij de ochtend kon verdragen
Bij meisjes uit vervlogen dagen
Die wij niet meer weten te wonen.