Schrijven, Lezen, Leven.
0

DE HALVE RONDE VAN NEDERLAND

Reizen

Het pontje in de buurt van Grevenbicht (L)

Eind mei wordt het eindelijk droog en stijgt het kwik naar een aangename twintig graden. G. en ik vullen onze fietstassen, vinden nog net een plaatsje voor de fietsen in de trein en reizen naar Winterswijk. Het plan is om in veertien dagen fietsend, op eigen kracht, een deel van de grenzen van Nederland te verkennen. Vanuit de Achterhoek nemen we de afslag richting de zon. We zien wel waar er een bed voor ons klaar staat.
Onze bakens zijn de fietsknooppunten, een netwerk van autoluwe en recreatieve fietsroutes waarmee je inmiddels door heel Nederland kunt komen. Van de onvermijdelijke apps hebben we er twee gedownload. G. schroeft haar smartphone op haar stuur, ik heb een papieren back-up in mijn zak.
De cijfers van de knooppunten lijken op bingo: 44-95-67-91-07. Door de willekeurige volgorde van de getallen krijg ik een geheugentraining. Ik probeer steeds vier opeenvolgende getallen te onthouden. Meestal ben ik ze al vergeten als ik het briefje weer in mijn zak stop.
Na een omweg via de Knotenpünkte van Emmerich en Kleve volgen we vanaf Gennep de oevers van de Maas naar het zuiden. In het pinksterweekend staan er bij de veerpontjes lange files van fietsers. Ik schat de waarde van alle e-bikes die ik op zo’n dag tegenkom in totaal op één miljoen euro. De mensen hebben het geld ervoor. Dat weerhoudt hen er niet van om te klagen over de prijs van een biertje.

Langs een kanaal in Belgisch Limburg

De Limburgse dorpen vind ik aandoenlijk. De hoofdweg is genoemd naar meneer Pastoor, het plaatselijke voetbalveld ligt achter het kerkhof en de afstand tussen Aan de Kirk en Bie Sjeer kan je ook met je zatte kop nog gemakkelijk overbruggen.
Vanuit Stein fietsen we op een maandagmorgen dwars door Belgisch Limburg terug naar het noorden, langs kanalen waar het verleden nog onder de hoge beuken hangt die het water omzomen. Waar ooit de geliefden van Louis-Paul Boon of Marnix Gijzen wandelden, tuft nu nog een enkel met zand beladen vrachtschip. In ieder dorp, zonder uitzondering, staan uitstekende kandidaten voor de verkiezing van het lelijkste huis van het jaar. (Waarde: vele miljoenen.) Frituur Het Volle Bekske geef ik weinig kans.

Onder Bergeijk keren we terug in Nederland. De grootschalige akkers hebben hier het blauw van de korenbloem en het rood van de klaproos naar de berm verdrongen. Dit is BBB-land. Een megatractor met hoge banden dendert in volle vaart door de Dorpsstraat. Voetgangers vluchten de stoep op, fietsers houden in. Wie in de cabine hoog boven iedereen verheven aan het stuur zit voelt zich onaantastbaar voor welke overheidsmaatregel dan ook.
Enkele dagen later glijdt in Zeeland de schaduw van een buizerd over het aardappelveld. De straffe wind blaast de geur van uien over de dijk en de borden met Zeeuwse meisjes lokken je om vis te eten in de Zee-eterij, aan een haven vol plezierjachten. (De waarde laat zich raden.) Een paar dagen eerder dan gepland zijn we alweer terug in de omgeving van Utrecht. Onze zitvlakken smachten naar rust. Ik kan geen cijfer meer onthouden. Terug naar ons eigen waardevolle huis.

0

DE ZWARTE SCHAPEN

Herinnering

Voetbalclub Almere City is voor het eerst in zijn bestaan gepromoveerd naar de eredivisie. Voor velen wellicht een onbetekenend nieuwsfeit zijn, mij bracht het terug naar twee momenten uit de voetballoopbaan van zoon A.
De eerste herinnering dateert uit 1999. Wij hadden een brief ontvangen dat onze 12-jarige zoon gescout was door PSV en dat hij vanwege de afstand voorlopig bij de Utrechtse club Elinkwijk zou worden opgeleid. Daar begon direct al de concurrentiestrijd. Bij het eerste team van zijn leeftijd waren naast A. nog drie andere keepers ingedeeld. In een oefenwedstrijd tegen De Zwarte Schapen, de voorloper van wat nu Almere City heet, verrichte hij een aantal fraaie reddingen. Daar, in Almere, begon zijn carrière. Tot groot verdriet van de andere drie keepers – en misschien nog wel meer van hun vaders – werd hij de eerste keeper van Elinkwijk D1.

Veertien jaar en vele selectiemomenten later speelde A. met RKC in de Eerste Divisie opnieuw tegen De Zwarte Schapen, in die jaren FC Omniworld geheten. Het stadion was nog uit de tijd van hun oorspronkelijke naam. Twee lange lage tribunes boden aan goed 2000 toeschouwers een zit- of staanplaats. In mijn herinnering waren de tribunes van hout. Dat zegt vooral iets over de indruk die ik van het stadion heb overgehouden. Zelfs De Lange Leegte in Veendam bood op een koude winteravond meer sfeer.
Als voetbalvader kreeg ik altijd gratis toegang. Zo belandde ik op die vrijdagavond in Almere in een hoek van de schaars bezette staantribune. Slechts één vak in het stadion was compleet gevuld. Het is dit beeld dat na tien jaar nog helder op mijn netvlies staat. Hier stond de harde kern, het meest fanatieke deel van de aanhang van Almere: jongemannen met spandoeken, shawls, vlaggen en plastic glazen. Gedreven lieden, die met spreekkoren, getrommel en gezang van zich lieten horen. Een massa van gelijkgestemden, waar je als individu in ondergaat en waardoor je wordt meegesleept in het gevoel van gezamenlijkheid.

Het was een voorjaarsavond en het was fris. Ondanks de lage temperatuur stonden de meeste jongens daar met ontbloot bovenlijf. Geprepareerd met drank en drugs sprongen ze gezamenlijk op en neer, een beeld dat ik daar toen voor het eerst heb gezien. Het leek alsof het verloop van de wedstrijd geen enkele invloed had op hun gedrag. RKC was de betere ploeg, de Rooms-Katholieke Combinatie uit Waalwijk scoorde en stond een groot deel van de wedstrijd op winst. Ik verwachtte een inzakken van de aanmoedigingen en teleurgestelde gezichten. Het tegendeel bleek het geval. De naakte torso’s gingen op en neer, hoe armzalig Omniworld ook speelde. Het voetbal deed er niet toe. Niets kon hun gelukzalige roes bederven.
Misschien zaten de jongens van toen deze week met hun zoontjes op de hoofdtribune en keken ze met een nostalgische blik naar de volgende generatie blote basten. Die hadden deze week niet alleen een goede reden om hun shirt uit te trekken maar eindelijk ook echt reden om te juichen.

1

BEVALLEN

Herinnering
  • De geboorte van ons derde kleinkind, vorige week, en de grote inspanningen die daarvoor nodig waren, brachten ons terug naar G.’s eerste bevalling in 1985. Wij – en het is niet voor niets dat ik hier de meervoudsvorm gebruik – hadden ons terdege voorbereid. Iedere week lagen we met een groepje vrouwen en enkele mannen op een dekentje voor de zwangerschapsyoga. We probeerden te ontdekken waar er spanning in ons lichaam zat en hoe het met de ademhaling was gesteld.
    Vroeg in de nacht van zaterdag 8 juni voelde G. de eerste wee. Nu zou het gaan gebeuren, voelden we, het kind klopte op de deur! Wat volgde was een lange dag met opkomende en wegtrekkende weeën, zo heftig dat pogingen om de pijn met ontspanning en adem op te vangen bij voorbaat mislukt waren. Ik zat erbij en keek ernaar en kon niets anders doen dan lijdzaam wachten.
    We zaten samen op de bank en ik hield G.’s hand vast. Voor de afleiding zetten we de televisie aan. Er kwam een aflevering van Love Boat voorbij, een serie met romantische en komische ontwikkelingen op een cruiseschip. Ik kon me niet herinneren ooit zo iets doms te hebben gezien en wond me erover op dat dit door de socialistische Vara werd uitgezonden. Uit solidariteit met G. bleef ik zitten.

Aan het begin van de avond kwam de verloskundige om te constateren dat er nog geen sprake was van volledige ontsluiting. De v.o. werd die avond een nooit meer te vergeten, magische afkorting. Ook aan het einde van die lange dag hadden de weeën nog niet tot de zo gewenste v.o. geleid. Dus stapten we om half twaalf ’s avonds gedrieën in het kleine autootje van de verloskundige, nadat zij de stoel van de bijrijder van dik, vocht absorberend materiaal had voorzien. Zij leverde ons af bij het Militair Hospitaal in Utrecht, een ziekenhuis dat zich bij langjarig gebrek aan gewonde soldaten ook maar op de moeder-kindzorg had geworpen.

Nadat door medicinale ondersteuning eindelijk de v.o. tot stand was gekomen, bleef er nog één complicatie over. Het kind had dan wel op de deur geklopt, maar het bleef lekker hoog in de buik zitten. Dus kwam men met een soort plopper aanzetten, als een loodgieter bij een verstopte afvoer. Het bleek een vacuümpomp te zijn. Tevoren had ik van vrienden verhalen gehoord over de bevalling als een hoogtepunt in hun leven. Was dat beeld door het langdurige proces van weeën al behoorlijk beschadigd, wat nu volgde was de genadeklap. Aan de ene zijde van het bed stond de arts die met rood aangelopen hoofd uit alle macht aan de ‘pomp’ trok. Aan de andere zijde, als tegenwicht, trokken drie verpleegkundigen G. bij haar armen de andere kant op. Ik stond er bedremmeld tussen en deed nog een uiterste poging om iets van mentale ondersteuning te bieden. Zoiets hoopte ik nooit meer mee te maken. Totdat glibberig en bloederig het kind ter wereld kwam en we huilend van geluk onze eerste zoon konden omarmen. Zoonlief hield er een flinke hoofdwond aan over. Dat betekende voor hem een week couveuse en voor moeder een week ziekenhuis.
——–
Wij zijn even fietsen. Op 17 juni hoop ik mij hier weer te melden.

1

KNOTWILG

Dagelijks

Een week geleden stond ik naast mijn racefiets uit te hijgen aan de Mijzijde in Kanis, een dorpje boven Kamerik. Niet veel meer dan twee rijen huizen aan weerszijden van de Kameriksche Wetering en omgeven door uitgestrekte weilanden. Ik veegde het zweet van mijn hoofd, snoot het slijm uit mijn neus en nam een slokje water. Mijn blik viel op een oude knotwilg. Zijn geribbelde stam stond open. De binnenkant zag eruit als een paradijs voor insecten. Vanaf de knot net boven mijn hoofd staken dikke twijgen kaarsrecht de lucht in. De boom moest al een paar jaar niet gesnoeid zijn. Onverstoorbaar en trouw, zo stond ie daar, in de berm naast een kleine sloot.

Ik ben de onderste van de troep – in de tijd dat ik nog geen sprongen waagde

De knotwilg is dé boom van het weidelandschap. Scheefgezakt en opengereten staan ze met duizenden langs de slootkant. Neergezet om met hun wortels de bermen en oevers te verstevigen. Ze steken als enige boven de vlakke weiden uit en bewaken de traditie van het boerenland. Worden ze gerooid dan zijn de asfaltmachines en bouwkranen niet ver weg. Met hun gerimpelde uiterlijk zijn ze het symbool van ouderdom en voorbije tijden. Tenminste zo leek het mij, maar nu lees ik dat een knotwilg zo’n honderd jaar oud wordt, niet veel ouder dan de gemiddelde mens en veel jonger dan veel andere bomen. Ooit was de wilg een productieboom. De takken werden gebruikt voor beschoeiingen, afscheidingen, daken en manden.

De knotwilg is de boom van mijn jeugd. Langs de onverharde Hamweg waaraan wij woonden was aan één zijde een kleine sloot. Aan de overkant was een weiland. In de berm langs die sloot stond een rij knotwilgen. Door hun geringe hoogte waren de wilgen voor ons een ideaal klimobject, de knotten waren een geschikte verblijfplaats. De beperkte afstand tussen de bomen nodigde uit om van de ene boom naar de andere te springen. Ik zette mij met mijn voeten af en greep de takken van de volgende boom of ik gebruikte een stevige tak als afzetpunt en zwaaide zo naar de overkant. Vooral de grotere afstanden waren een aantrekkelijke uitdaging.
Mijn zus bleef bij zo’n springconcours een keer hangen aan een tak. Ze kon niet meer omhoog en ze kon niet meer verder. Onder haar strekten zich de brandnetels in grote getale uit. Op haar hulpgeroep kwam mijn vader aangesneld, in zijn lichtbruine overall, de alpinopet op het hoofd. Zonder er veel woorden aan vuil te maken liep hij de brandnetels in en bevrijdde haar uit haar netelige positie.

Het laatste deel van de Hamweg. Linksachter mijn broer en zus ons huis

Voor negentig euro kan je een mooie knotwilg kopen, lees ik. Een wilg biedt nestgelegenheid aan vogels en vleermuizen. Insecten zijn dol op de boom. In de knot kunnen andere planten groeien, zoals vlier en varens. De knotwilg is niet zelfzuchtig. De boom moet om de twee of drie jaar gesnoeid worden. Vele vrijwilligers werken zich op een vrije zaterdag hiervoor in het zweet. Bij gebrek aan vrijwilligers zetten wegbeheerders machines in. Die zijn niet zo nauwkeurig. Fietsend door de polders zie ik soms half afgebroken takken als pijnlijke wonden de lucht insteken. Arme wilg, denk ik dan.

0

KERKSLUITING

Dagelijks

Naar aanleiding van mijn oproep vorige week om ideeën aan te dragen voor blogs noemde lezer Gerard het onderwerp kerksluiting. ‘Meer en meer godsgebouwen leggen het loodje, eerst door buitengebruikstelling, vaak een voorbode van sloop. En dat terwijl jij en ik als zanger / koorlid afhankelijk zijn van deze akoestisch interessante gebouwen.’

De Willibrorduskerk in Vleuten

Op 4 mei ben ik bij de herdenking van de oorlogsslachtoffers in Vleuten. Voorafgaande aan de twee minuten stilte bij het verzetsmonument is er een samenkomst in de Willibrorduskerk. Dat is de kerk van mijn jeugd, ik ben er jaren niet geweest. Met gemengde gevoelens loop ik naar binnen. Mijn ogen gaan de kerk rond. Het is niet meer mijn huis, maar het voelt zo vertrouwd.
Ik zat altijd bij mijn moeder, zij had een vaste plaats, van achteruit gezien links, aan de vrouwenkant. Mijn vader zat rechts vooraan, in de bank van de armenmeesters. Op mijn knietjes keek ik uit op het Maria-altaar met het glanzende koperen Mariabeeld. Ik was er eens met mijn kleuterklas. Ieder kind mocht een kaarsje aansteken. Toen ik als een van de laatsten aan de beurt was, bleken de kaarsjes op.
De kruiswegstatie, de biechtstoelen, het door mijn familie gemaakte smeedwerk: veel in deze kerk is nog hetzelfde als zestig jaar geleden. Ik kijk naar de gebrandschilderde ramen. Mijn ogen blijven hangen bij een rood-wit geblokt element. Dat deed me vroeger altijd aan een clown denken, dat vond ik niet passen. Buiten achter de kerk zag ik ooit kleine splinters gekleurd glas liggen. Die zagen er prachtig uit, maar ik nam ze toch maar niet mee.
Vooraan houdt Sint Willibrord op zijn sokkel zijn staf stevig omklemd. Mijn oom had zo vaak gebeden tot deze patroonheilige dat hij, eenmaal ingetreden in het klooster, de naam Willibrord kreeg toegewezen. Zo liggen hier vele herinneringen.

Interieur Willibrorduskerk

Kom ik tijdens een vakantie langs een kerkgebouw, dan loop ik altijd naar binnen. Vanwege de kunst, de stilte, de sfeer. Tenminste, zo houd ik dat mijzelf voor. Maar doe ik dit wellicht ook om weer even terug te gaan in de tijd? Om weer de geborgenheid uit mijn jeugd te voelen? De gemeenschap waarvan ik ooit onderdeel heb uitgemaakt? Als er één ding is dat ik als niet-gelovige nu mis dan is dat denk ik dat gemeenschapsgevoel.
Ik ben benieuwd hoe onze kinderen en kleinkinderen tegenover de afbraak van kerken staan en welke gebouwen zij willen bewaren. En onze nakomelingen over honderd jaar, welke gebouwen zouden zij voor sloop willen behoeden? Het Groninger Museum, TivoliVredenburg in Utrecht, het wooncomplex Jonas in Amsterdam, deze week uitgeroepen tot Gebouw van het Jaar? We leven in zo’n vluchtige tijd, waarin de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen.

Eind negentiende eeuw zijn er honderden katholieke kerken gebouwd. Alfred Tepe alleen al ontwierp er zeventig voor de provincie Utrecht, in dezelfde neogotische stijl. Die hoeven niet alle bewaard te worden. Als er maar een aantal mooie exemplaren overblijven. Niet alleen om in te zingen, maar ook voor momenten van stilte. En om onze toevlucht te zoeken in de hittegolven die ons nog te wachten staan.

8

WEBLOG

Dagelijks

Dit wordt mijn 500e blog, een gelegenheid om even bij stil te staan. Vanaf 14 januari 2013 heb ik nagenoeg iedere week een tekst geplaatst over een dagelijkse gebeurtenis, een jeugdherinnering, een vakantiebelevenis.
Waar haal je toch iedere keer de inspiratie vandaan, hoor ik wel eens. Houdt dat nu nooit eens op? Dat was ook mijn zorg toen ik tien jaar geleden aan deze blog begon. Ik vreesde de dag waarop ik niets meer zou weten te schrijven.
Onderwerpen zijn er genoeg, zie de ochtendkrant. Maar ik vind het niet zo aantrekkelijk om mij in de orkaan van meningen over de actualiteit te storten. Bovendien weet ik niet altijd wat ik van iets moet vinden. Belangrijker nog is dat een thema mij moet intrigeren, vrolijk maken of irriteren. Ooit legde ik een uitgebreide lijst van mogelijke onderwerpen aan. Ik kijk er nooit meer op. Af en toe zit ik weliswaar met mijn handen in het weinige haar. Maar meestal dienen de onderwerpen zich vanzelf aan. Soms met meerdere tegelijk.

Er zijn ideeën die zich op de fiets of in de trein al tot alinea’s tekst ontwikkelen. Dan moet ik snel wat aantekeningen maken voordat de zinnen zich ergens in mijn brein verstoppen. Meestal schrijf ik het stuk op maandag. Waar ik aanvankelijk vaak de zevenhonderd woorden overschreed is vijfhonderd nu de grens. Is de inspiratie hoog dan ben ik in een uurtje klaar. Maar het komt voor dat ik lange tijd gebogen zit over de laptop en mijn vingers boven de toetsen blijven hangen. Dan kijk ik mijmerend uit over de boomgaard achter ons huis en vraag me af, waarnaartoe die aalscholver op weg is. Of ik pak mijn kijker om te checken of die bruine vlek in de boom ver weg een buizerd is. Soms moet ik onderzoek doen, in mijn archief, mijn geheugen, het internet. ‘Jij weet nog zoveel’, hoor ik vaak. Ik weet juist heel veel niet, denk ik dan.
In die gevallen ben ik de hele ochtend bezig. Als het concept af is en ik de boterhammen voor de lunch klaarmaak schieten me altijd aanvullingen te binnen. Herlezen maakt een tekst beter. Zo schaaf ik bij totdat ik op zaterdagavond de blog aan G. voorleg. Ik wil weten of ik me niet ergens vergaloppeer. Wat nooit gebeurd is. Wel hebben we een enkele keer discussie over de vraag of een formulering niet te grof of te overdreven is. Nuances zijn correcter maar saaier.

De moeder aller vragen is natuurlijk: waarom deze blog? Ik schrijf omdat ik er aardigheid in heb, was mijn antwoord in het allereerste stuk in 2013. Zo is het nog steeds. Terugkijkend is de wekelijkse oefening tevens een leertraject voor het schrijven van mijn boeken.
Ik verwacht niet dat ik nog eens vijfhonderd stukjes ga schrijven. Maar je weet het nooit. Heb je een onderwerp wat je hier graag behandeld wilt zien of een vraag die je wilt stellen, laat het me, op welke manier dan ook, weten.

3

VOLKSCONCERT

Muziek

In 1898 sloegen het Utrechts Stedelijk Orkest en het sociëteitsgebouw Tivoli, de thuisbasis van het orkest, de handen ineen. Op 14 februari vond het eerste USO-Volksconcert plaats. Voor de eenheidsprijs van een dubbeltje mochten onbemiddelde mensen, die anders nooit een klassiek concert bijwoonden, kennis maken met de muziek van Beethoven en Mozart. Het Tijdschrift Oud-Utrecht besteedde onlangs aandacht hieraan.
Het initiatief paste in een bredere beweging in de negentiende eeuw om de onderklasse te verheffen. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen stimuleerde educatieve en culturele activiteiten, inclusief de totstandkoming van bibliotheken en spaarbanken (de Nutspaarbank). Het motto van ’t Nut klinkt nog altijd actueel: ‘kennis is de weg naar persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling.’ In 1829 werd de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst opgericht. Het idee van de Volksconcerten was in de jaren zestig in Parijs ontstaan. Daar wilde men de gewone man, die alleen op volksliedjes en varietémuziek afkwam, wel eens wat anders laten horen.

Eerdere pogingen om in Utrecht Volksconcerten te organiseren waren gestrand. Er ontbrak een goede concertzaal. Dat argument verviel toen Tivoli in 1871 haar deuren openden. Het gebouw aan de Kruisstraat in Utrecht beschikte destijds over een zaal met vijftienhonderd zitplaatsen en elfhonderd staanplaatsen op de galerijen. Maar Tivoli zag geen brood in uitvoeringen voor de gewone man. Het was een commercieel bedrijf. Men moest het hebben van voorstellingen met doorlopende bediening. Dat botste met de aard van de klassieke concerten. Bovendien verwachtte Tivoli schade aan glaswerk en meubilair als men het gewone volk zou binnenlaten.
Het was in 1898 de Volksbond tegen Drankmisbruik die zorgde voor een doorbraak. De Bond verzorgde avonden ‘met een hoog moreel karakter’. Een klassiek concert paste prima in die opzet. Het bestuur van het USO garandeerde dat er alleen zitplaatsen zouden worden verkocht en dat sterke drank en roken niet waren toegestaan. ‘Moeders met zuigelingen kunnen, in het belang der goede orde, niet worden toegelaten.’

Het Utrechts Stedelijk Orkest in Tivoli

Het eerste volksconcert was een groot succes. Het publiek had zich keurig gedragen. Van toen af aan volgden meer uitvoeringen. Het waren vooral onderwijzers, kantoorklerken, winkelbedienden en spoorwegbeambten die de zaal vulden. Maar er waren ook concerten die mede door de Sociaal Democratische Arbeiderspartij georganiseerd werden, klassieke muziek met De Internationale als toegift. De vaste abonnementhouders van de USO-concerten protesteerden tegen de Volksconcerten. Zij wilden niet dat de symfonieën waarvoor zij de volle prijs betaalden tegen een veel goedkoper tarief ook op andere avonden werden uitgevoerd.
Zouden mijn familieleden in die tijd klassieke concerten hebben bezocht, vraag ik mij af. Het is niet overgeleverd. Mijn vaders tante Christien speelde Brahms op de piano. Opa Van Dijk zong in de Utrechtse zangvereniging Orpheus, een gerenommeerd mannenkoor onder leiding van Cornelis Galesloot, door dagblad De Tijd lovend ‘de nestor onder onze koordirigenten’ genoemd. Het koor reisde naar concoursen in Brussel en Essen en won daar hoge prijzen.

Het USO ging decennia door met de Volksconcerten. Toen in 1943 NSB’ers en Duitsers zich de beste plaatsen hadden toegeëigend is men met uitvoeringen gestopt. Na de oorlog kwam het concert voor de gewone man niet meer terug. Nu hebben we André Rieu en het tv-programma Maestro.

1

DE TURK

Herinnering

Huize Alenvelt, foto: K. Nanninga

Aan de rand van Vleuten stond in mijn jeugd Huize Alenvelt. In de tuin stond een theekoepel. Die werd ‘het huisje van de Turk’ genoemd, naar een man die destijds de enige dorpsbewoner van allochtone afkomst moet zijn geweest. Hoe was hij daar terechtgekomen?
V. Voorn heeft ooit de geschiedenis in het tijdschrift van de historische vereniging beschreven.
Het verhaal begint bij de familie Van Bijlevelt, de rijkste familie van het dorp. Men bezat landerijen, huizen en boerderijen. In 1900 was er nog één telg over: Pouwlina, geboren in 1869. Haar vermogen bedroeg in 1929 f 322.000 (huidige prijspeil: 3 miljoen euro). Zij was weliswaar schatrijk, maar, volgens de overlevering, beslist niet knap. Het lukte haar niet om aan de man te komen.
Zij maakte vele reizen naar het buitenland. In 1909 ontmoette zij in Turkije Djemal Effendi, met wie zij een jaar later trouwde. Nadat Djemal gestorven was trouwde Pouwlina in 1922 met Hassan Tahsine, een man van Albanese afkomst. Omdat hij zeventien jaar jonger was dan zij dacht men dat hij om het geld met haar was getrouwd. Tahsine bleek een ongewenste vreemdeling in Turkije, het paar vestigde zich daarom in Huize Alenvelt. Daar begonnen al snel de moeilijkheden.

Tahsine onderweg met zijn huishoudelijke hulp

Hassan en Pouwlina hadden vaak ruzie, vooral over geldzaken. Hij was opvliegend van karakter. Zijn vrouw diende binnen te blijven, de buitenwereld was voor hem. Aan het einde van de ramadan hield hij een groot feest waar vele dorpsbewoners zich tegoed deden aan lekkernijen. Dit tot ergernis van de pastoor. Pouwlina was katholiek. De familie had ‘voor eeuwig’ een bank met acht plaatsen in de kerk. Die bleven iedere zondag leeg, want Pouwlina leefde ‘in zonde’ met een moslim. De pastoor verbood daarom zijn parochianen nog langer een feest in Huize Alenvelt te bezoeken.
De dorpsbewoners vonden ‘de Turk’ maar een vreemde man. Hij liep vaak ongeschoren in een kamerjas rond en had merkwaardige eetgewoonten. Zo haalde hij eens een krop sla uit de grond en at die ter plekke in één keer op. Vervolgens ging in het dorp het verhaal rond dat hij, op bezoek bij de burgemeester, de seringen uit een vaas verorberd had.
De volwassenen bleven weg. Maar voor de kinderen stond Tahsine met een doos snoepjes aan de weg. Zij mochten met hem mee naar een hut in het bos achter het huis die hij had ingericht met oosterse tapijten. Personeelsleden mochten niet binnen komen. Dat leidde tot een ruzie tussen Hassan en een vader. ‘U bent onbeleefd, u moet uw hoed afzetten voor mij’, zei Hassan. Er ontstond een vechtpartij. De toegesnelde veldwachter zou, volgens de overlevering, tegen de vader hebben gezegd: ‘had hem maar kapot gemaakt.’ Tahsine werd aangeklaagd vanwege kinderlokkerij. Omdat de kinderen verklaarden dat er niets onoorbaars was gebeurd werd hij vrijgesproken.

Pouwlina overleed in 1947, geheel vereenzaamd. Zij had in het geheim haar man onteigend. Tahsine vocht dit bij de rechter aan, met succes. Hij schonk uit de erfenis een groot stuk land aan een katholieke woningstichting voor de bouw van Jozefzorg, een bejaardenhuis. In de overeenkomst had hij geregeld dat het huis ook niet-katholieken moest opnemen. Hij overleed in 1957. De verhalen bleven nadien nog lang hangen.

0

TON

Herinnering

Het gymnasiumgebouw aan de Kromme Nieuwe Gracht in Utrecht

Deze week was er een reünie van het Bonifatius Lyceum. Ik liep wat verdwaald door het gebouw tussen grote aantallen onbekenden. Tussen ogen die zochten naar een teken van herkenning onder de rimpels en het grijs. Ik miste Ton.
In januari 1966, halverwege mijn tweede jaar van het gymnasium, vertrok mijn buurman naar de hbs. Het was ook het moment dat een nieuwe jongen in onze klas werd geplaatst, Ton. Omdat er naast mij een plekje vrijgekomen was werd hij als vanzelf mijn nieuwe buurman. We hadden elkaar niet uitgekozen, maar we zouden niet meer uit elkaar gaan. Tot het einde van de middelbare school, viereneenhalf jaar lang, deelden we wat er op onze weg kwam.
Ton was een jongen met een bleek gezicht en donkerblond, lang krullend haar. Hij was niet knap, maar hij had iets stoers, iets ongepolijsts waarmee hij voortdurend de aandacht van de meisjes wist te vangen. Wij verschilden op veel punten veel elkaar. Hij kwam uit een arbeidersmilieu, ik uit de middenklasse. Hij was de oudste thuis, ik de jongste. Ik maakte iedere dag mijn huiswerk, hij deed dat zelden. Zijn intelligentie en zijn bravoure maakten dat hij desondanks veelal hogere cijfers haalde dan ik.

Ton op mijn kamer, Achter St. Pieter, in 1980

Wat heeft ons gebonden, vraag ik mij nu af. We toepten iedere dag met elkaar. Daarin waren wij het meest fanatiek van de hele klas. We holden op vrijdagmiddag in de pauze naar een platenzaak om de nieuwe Top 40 te halen. We maakten lol. Het gymnasium met alle aandacht voor de klassieke oudheid, voor het cultureel verhevene van de Franse barok en de Engelse poëzie, het boeide ons bar weinig. We waren aan het overleven. De school was een oefening in plichten en uithoudingsvermogen. Na het eindexamen wachtte de vrijheid, dan zouden we worden losgelaten en konden we onze eigen gang gaan, zo voelde het.
Ton ging rechten studeren, ik psychologie. Niet alleen in deze keuze liepen onze wegen vanaf toen uit elkaar. We aten weliswaar elke dinsdag frietjes op de mensa en elke vrijdag nasi bij Veritas. We voetbalden nog wel eens als jonge honden op straat. Maar hoe meer de tijd verstreek, hoe minder we elkaar zagen. Hij grossierde in vriendinnen, ik was ernaar op zoek. Zijn kamer was een puinhoop, ik hield van opgeruimd. Hij liet zich leiden door wat hij tegenkwam, ik legde mijzelf hoge eisen op. Aan het einde van onze studietijd was onze vriendschap gekrompen tot een toevallige ontmoeting in de stad. Of Ton belde mij omdat hij wilde weten wat de titel van een of andere elpee was. Ik vroeg dan hoe het met hem was, ik wilde herinneringen delen. Als ik voorstelde om weer eens een afspraak te maken hield hij de boot af. ‘Ik ben erg op mijzelf.’

In 2004 las ik tijdens het ontbijt zijn overlijdensadvertentie in De Volkskrant. Even later, op de fiets naar mijn werk, kreeg ik tranen in mijn ogen, van verdriet maar misschien nog wel meer van nijd. Ton was er niet meer. Godverdomme, zei ik hardop in mijzelf, fietsend tussen de Bilt en Zeist. En nog eens, godverdomme. Ik kon nu nooit meer verhalen ophalen over hoe het was geweest. Over alles wat we met elkaar hadden gedeeld.
Ik toepte over, hij ging weg. Had ik de beste kaarten gekregen?

0

FAMOUS BLUE RAINCOAT

Herinnering

Op de radio klinkt een lied, ik herken het direct, maar de titel en de zanger komen niet in me op. Het moet heel lang geleden zijn, dat ik deze muziek gehoord heb. Het is een trage Engelstalige ballad gezongen door een man die zichzelf op een gitaar begeleidt. Hij heeft een monotone, melancholieke stem en hij zingt het lied op een bijna verveelde manier, alsof het hem niets kan schelen hoe het klinkt. Dat kon Leonard Cohen wel eens zijn, bedenk ik. Het voelt als het toppunt van somberheid. Bij de afkondiging spits ik mijn oren naar het kleine radiootje in onze keuken. Famous blue raincoat heet het lied, van, inderdaad, Leonard Cohen.


Flarden van regels komen terug: and Jane came by with a lock of your hair. Ik heb geen idee waar de tekst over gaat. Ik luisterde vroeger nauwelijks naar de tekst. Het was de melodie die mij meenam. Ik lees nu op internet dat het een nummer is van de elpee Songs of love and hate. Dan komt er meer in mijn herinnering terug. Het is 1971, ik zit in het tweede jaar van mijn studie. In die tijd heb ik regelmatig contact met medestudent H. Hij is weg van Leonard Cohen, omdat die zo ‘heerlijk depressief’ klinkt. Hij zegt het met een lach, maar hij meent het. Luisterend naar Cohen kan hij wegzakken in somberheid, want het leven is nu eenmaal vreselijk zwaar.
Ik sta versteld van H.’s zwelgen in negatieve gevoelens. Ik moet in die jaren iets van sombere gevoelens opgemerkt hebben, was het niet bij mijzelf, dan toch zeker bij mijn vader. Maar het aandacht geven aan en zeker het opzoeken van die donkerte was me volkomen vreemd. Zo was ik niet opgevoed. We waren ons nauwelijks bewust van gevoelens, positief of negatief. Er werd nooit over gesproken.

Beeld: www.issuu.com

De eerste jaren van mijn studie psychologie hielpen er ook niet bij. Ik leerde hoe je muizen moest leren om een hekje te openen, hoe de beelden die je ziet omgekeerd naar de hersenen worden gestuurd en wat de voorwaarden zijn voor deugdelijk wetenschappelijk onderzoek. Met mensen en met gevoelens had dat niets te maken. Totdat een assistent in een studiegroep opeens zei, dat hij het gesprek zó spannend vond, dat hij met het zweet in zijn handen zat. Hoe durfde hij daarover zo eerlijk te zijn? Voor het eerst realiseerde ik me dat het tonen van je gevoelens een teken van kracht kan zijn.
Daarna deed de sensitivity training zijn entree: hoe sta je in de groep en hoe komt de ander op jou over? Het was opnieuw vriend H. die voor de volgende confrontatie zorgde. Hij had een spel over emoties gekocht. Het doel was om boosheid, opgewektheid of verlangen uit te beelden met, al naar het kaartje dat je kreeg, je gezicht, je handen, je hele houding. Ik wrong mij in diverse bochten om ‘hoop’ met mijn lijf uit te drukken. Dat was eens maar nooit weer.
Ondertussen draaft Jane de hele week al met the lock of your hair door mijn hoofd. Hoe dat in mijn hersenen verloopt heb ik nooit geleerd.