Schrijven, Lezen, Leven.
1

TAPPEN UIT PRINCIPE

Herinnering

Herontdekt (2)

Café De Baas

Met het terugvinden van elpees en cassettebandjes uit de jaren zeventig, waarover ik vorige week schreef, deed ik nog een ontdekking. Er kwam iets terug wat ik compleet vergeten was: ik heb ooit in een band gezongen.
Rond 1980 werkte ik één avond in de week in collectief café De Baas. Deze kroeg werd gerund door vrijwilligers met grote idealen. De opbrengst ging naar startende, kleine ondernemingen, die op basis van zelfbestuur een alternatief moesten zijn voor het grootschalige kapitalisme. Het collectief was in 1976 opgezet door een groep linkse jongeren, van wie meerdere later op andere plekken naam hebben gemaakt, zoals Harrie Jekkers, Cees Grimbergen, Yvonne Zonderop en Koos Meinderts.

In mijn jaren was iemand op het idee gekomen om een lied op te nemen dat het sluitingsuur moest aankondigen. Daaraan wilde ik graag meedoen. Op een bewolkte zondagmiddag werd mijn kamer veranderd in een opnamestudio. Door het grote aantal microfoons en snoeren was lopen er nauwelijks meer mogelijk. Desondanks stroomde de ruimte daarna vol met Baas-vrijwilligers en hun gitaren en blaasinstrumenten. Iemand sjouwde een compleet drumstel mee naar boven. Tussen dat alles ingeklemd moesten Carla en ik voor de vocals zorgen. Na het eerste couplet kondigde Carla ‘de laatste ronde’ aan. Na het derde couplet riep ik: ‘de bar is gesloten!’

Kameraden, de drank is duur
Voor socialisme en zelfbestuur
En in je bed een houten kop
En ook je geld is weer goed op
Dan telt De Baas al je poen
Voor het collectief ja, voor het collectief ja
Dat is toch waar we het voor doen

Ik was niet alleen vanwege het goede doel bij De Baas gaan werken. Ook het werk zelf vond ik leuk. Rond etenstijd begon ik met bestellingen opnemen en uitserveren. Bij het afruimen was het een sport om zoveel mogelijk borden tegelijk mee te nemen. ‘Die etensresten moet je er gewoon met je handen afschuiven’, riep de kok me eens toe. De rest van de avond stond ik achter de bar. Soms ontstond er een gesprek met een klant, soms moest ik iemand die teveel gedronken had met zachte hand naar buiten werken. Ik verveelde me nooit.
Er waren vrijwilligers die het niet zo nauw namen met de sluitingstijd. Er waren er ook die, als de klanten waren vertrokken en de zaak was schoongemaakt, nog tot in de ochtenduren met elkaar bleven kletsen en drinken. De drank voor vrijwilligers was gratis. Omdat ik ook nog een betaalde baan had, gooide ik stipt om twaalf uur het cassettebandje met ons Baaslied in het apparaat. Tot ongenoegen van sommige klanten die beweerden dat het maar een zeiklied was.

En nu opgedonderd vlug
Morgen zien we je terug
De kroeg moet leeg en wij zijn moe
Ga maar naar het Pandje toe

Voor wie enig amateuristisch lawaai kan velen, volgt hier de opname.

Na twee jaar ben ik gestopt. Het collectieve café heeft het uitgehouden tot 2008. Een gebrek aan vrijwilligers en een sterk dalende omzet luidden voor altijd ‘de laatste ronde’ in. En de idealen? Die waren mooi.

1

DE POPMUZIEK VAN WELEER

Herinnering

Herontdekt (1)

Vijf jaar na onze verhuizing besluiten we tot een kleine interne verhuizing. We verplaatsen ons bed naar de achterzijde van het huis. Omgekeerd gaan de spullen van de werkkamer naar de voorkant. Geheel gladjes verloopt de operatie niet. Er moeten twee quasi-Lundiakasten uit de jaren zeventig verplaatst worden, houten stellingkasten waarvan je de planken met ijzeren pinnetjes in de staanders moet bevestigen. Het toeval wil dat de kasten even hoog zijn als de deuropening. De eerste kast gaat er met wat wrikken rechtop doorheen, de tweede blijft steken. Bij het daaropvolgende diagonale transport dondert de kast in elkaar.
De verhuizing brengt ook iets leuks mee. In een van de kasten staan onderdelen van een oude geluidsinstallatie. We hadden die nog niet aangesloten, zoals sommige verhuisdozen wel eens jaren onuitgepakt op zolder blijven staan. Ik wil nu wel eens uitproberen of alles nog werkt.
Onderwijl komen er herinneringen terug over de aanschaf van de eerste stereo-installatie, zo’n vijftig jaar geleden. De ene vriend beweerde dat de kwaliteit van het geluid afhing van de naald van de pick-up. De ander wist zeker dat de speakers het belangrijkste waren: ‘die AR-speakers geven agressieve hoge tonen.’ Weer een ander ging voor extra grote boxen.

Als alle snoertjes weer zijn aangesloten leg ik vol nieuwsgierige spanning Déjà Vu, het legendarische album van Crosby, Stills, Nash and Young op de draaitafel. Ik laat de naald in de groef zakken, hoor het eerste geruis en dan, tot mijn grote geluk: One morning, I woke up and I knew you were really gone. Ik zing de regels zo weer mee.
G. en ik hebben ieder een eigen verzameling muziek uit de jaren zeventig en een eigen registratiesysteem met kaartjes in een kaartenbak. Die van G. omvat welgeteld 136 elpees. Ik bezit minder elpees, maar daarnaast een grote hoeveelheid cassettebandjes, mede mogelijk gemaakt door de bibliotheek, waar ik in die jaren ook platen kon lenen.
Alles in de jaren zeventig moest anders, dat gold ook voor mijn muziekkeuze. Geen Top-40, geen Abba of BeeGees. Ik was vooral geïnteresseerd in relatief onbekende Amerikaanse zangers, zoals Ry Cooder en Randy Newman, aangeraden door VPRO-deejays in late radio-uurtjes op Hilversum 3. Later was ik onder meer fan van Elvis Costello en Joe Jackson.

Jackson Browne Late for the sky

Als aan het einde van Déjà Vu de naald van de pick-up met de bekende tik weer omhoog springt, kom ik via het kinderbedje van onze jongste kleindochter weer terug in het heden. Ik kijk nog even naar de titels op de hoes. Het zal wel toeval zijn, dat het eerste nummer Carry on heet: blijf niet steken in het verleden.
Inmiddels heb ik een klein deel van de elpees weer gehoord. Hoe heb ik dit ooit mooi kunnen vinden, denk ik bij sommige. Andere hebben de tand des tijds doorstaan: Anna and Kate McGarrigle, Jackson Browne, the Band, en Rumours van Fleetwood Mac. Zou deze muziek echt zo goed zijn of komt het door de herinneringen die er voor mij aan verbonden zijn?

1

EEN LEVEN NA DE DOOD?

Dagelijks

‘We gaan dood, dat is zeker. Maar wanneer het hier op aarde ophoudt, wat dan? Begint alles weer opnieuw of is het een definitief einde?’
Zo kondigde het Amsterdamse theater Frascati een bijzondere voorstelling aan. In Hiernamaals, een project van Doris Vervuurt en Lieke van der Vegt, wisselden acht mensen met elkaar ideeën uit over een mogelijk vervolg op het aardse leven. Het waren geen acteurs of filosofen, maar ‘gewone mensen’ die bereid waren hun gedachten voor een publiek te delen. Onze vriend T. was een van hen.

De voorstelling begon in het donker. Een tijd lang, voor mijn gevoel zeker vijf minuten, zagen we niets. We waren omringd door heftige, indringende geluiden. Zou je zoiets ervaren als je sterft? We zaten op eenvoudige bankjes in een kring rond een podium met twee stoelen, van elkaar gescheiden door een gordijn. Om de beurt betraden twee deelnemers het podium en ging het gordijn open.
Zo was er Annie, een 85-jarige Amsterdamse. Aan de wijze waarop zij het woord hiernamaals uitsprak, met de klemtoon op hier-, kon je al vermoeden dat zij niet met een hemel was opgegroeid. Haar ouders waren communisten. Dood is dood, zo leerde Annie. Vandaar wellicht dat haar vader erg moest huilen, toen Stalin overleden was. Houriya, een moslima, zag het hiernamaals als een mooi paradijs, net zo prachtig als De Keukenhof. Petri, een vrouw van zestig, droomde van een liefdevol hemel, waarin zij geaccepteerd wordt.
Hoe onderbouw je de gedachte dat er na dit leven nog meer volgt? Enkele deelnemers waren ooit tijdens een verkeersongeluk maar net aan de dood ontsnapt. Dat was voor hen het bewijs van het bestaan van een hogere macht en, in het verlengde daarvan, voor het bestaan van een hemel. Waarmee zij een cynische tekst van Freek de Jonge uit 1977 bevestigden: ‘Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood. Er is leven, er is leven na de dood.’

In de christelijke traditie kan je door hard te werken en voorbeeldig te leven een plaats in de hemel verdienen. Het leven is lijden, het genieten is voor later. Pas halverwege de vorige eeuw werd aan de katholieke catechismus toegevoegd dat je ook in het aardse leven geluk mocht nastreven. Die notie wordt nu breed gedeeld, getuige een juist vandaag in Trouw gepubliceerd onderzoek: ‘Zingeving en geluk moeten in het hiernumaals bereikt worden.’ Deze opvatting sluit overigens een leven na de dood niet uit.
De vormgeving van de voorstelling vond ik aardig. Maar je kunt je afvragen of het hiernamaals zo’n gelukkig onderwerp is voor een goed gesprek. Uiteindelijk zijn er maar twee smaken: je geloof erin of je gelooft er niet in. Ik miste in de voorstelling de vraag wat je opvatting voor je huidige leven betekent. Als je uitgaat van een definitief einde, leg je dan jezelf meer druk op? Misschien zijn mensen die in een hiernamaals geloven wel gelukkiger, zei Annie. Daar moest ik nog wel even over denken.

1

DE JEUGD KOMT NIET MEER TERUG

Herinnering

Het lied zat ergens diep in mijn geheugen verstopt. Welke prikkel het daaruit opgediept heeft, weet ik niet. Maar opeens ging het weer door mijn hoofd. En dat niet alleen. Het greep me beet. Ik werd er behoorlijk weemoedig van.

De meisjes uit vervlogen dagen, we weten niet meer waar zij wonen
Nooit zullen zij zich meer vertonen, waar wij weleer hun lichaam zagen

De buren hun adres te vragen, zal in geen straat de moeite lonen
We weten niet meer waar zij wonen, de meisjes uit vervlogen dagen

De liefdesnacht met zijn sjablonen, wanneer die eindelijk ging vervagen
Dan lag het schaamrood op de konen, van meisjes uit vervlogen dagen

Soms was de nacht zo wonderschoon, dat hij de ochtend kon verdragen
Bij meisjes uit vervlogen dagen, die wij niet meer weten te wonen

Ik heb dit lied zelf bij verschillende gelegenheden gezongen, samen met vriend A. op de gitaar.
Af en toe, als ik de slaap niet kan vatten, duiken er wel eens meisjes op, met wie ik ooit iets heb gehad. Meisjes op wie ik vergeefs verliefd was. Of die achter mij aanliepen. Verliefdheden die op niets uitliepen of die na verloop van tijd weer overgingen, het waren er nogal wat.
Aanvankelijk was ik niet zo sociaal vaardig, ik durfde niet het initiatief te nemen. Als een meisje iets aardig tegen me zei, dacht ik al dat we iets hadden. Toen ik na een paar heftige verliefdheden ervaren had hoe pijnlijk het is om uit de wolken op aarde terug te vallen, hield ik de handrem een beetje aangetrokken, al liet ik me de geneugten van de relatie graag welgevallen.

In de tweede helft van de jaren zeventig ging het vlotter. Ik zat in een bubbel van studenten waarin het huwelijk laag gewaardeerd werd. Het ging niet om het vinden van ‘de ware’. Verschillende vriendinnen tegelijk, was ook niet gek. The Eagles zongen in Take it easy: ‘Well, I’m running down the road, try’n to loosen my load, I’ve got seven women on my mind.’ Met mijn hoofd liep ik achter dit soort ideeën aan, maar in mijn hart bleef ik op zoek naar een vaste partner.
Zo werd die fase in mijn leven niet alleen gekenmerkt door studie, maar ook door uitgaan, diepgaande persoonlijke gesprekken en veel verschillende contacten. Met elkaar het bed delen en vrijen was vanzelfsprekend zonder erover te spreken. Van schaamrood op de konen was ik me niet bewust.
Wie nu iets wil weten over zijn vroegere vriendinnetjes heeft meer mogelijkheden dan ‘de buren hun adres te vragen’. Ik heb wel eens zitten googelen. Maar dat is het dan.
Rest nog de vraag waarom ik onlangs gegrepen werd door dit lied. Waar kwam dat melancholische verlangen vandaan? De hunkering geldt niet meisje A of meisje B. Het moet het verlangen zijn geweest naar een jeugd die niet meer terugkomt. De meisjes uit vervlogen dagen is eigenlijk een moderne versie van Schön ist die Jugendzeit, Sie kommt nicht mehr.

2

EEN PENSIOENTJE

Dagelijks

‘Een vergissing van de bank in uw voordeel, u ontvangt      f 200,-’. Zo luidt de tekst van een van de Algemeen-Fonds-kaarten in het Monopolyspel van de jaren zestig. Het klinkt fantastisch, maar ik heb in mijn leven niet één keer van zo’n ruimhartig gebaar gehoord. Maar het kan blijkbaar wel.
Toen mijn pensioengerechtigde leeftijd naderde, ontving ik een brief van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. In ’73 – ’74 had ik een jaar in de bouw gewerkt. Daarmee had ik pensioen opgebouwd. Een klein bedragje, maar ik had er recht op. Het bedrag werd in een keer overgemaakt.
Een paar jaar later kwam ik tijdens opruimwerkzaamheden papieren tegen van het ABP, het pensioenfonds voor overheid en onderwijs. In dezelfde jaren zeventig had ik enkele malen als student-assistent gewerkt. De universiteiten konden bepaalde taken in onderwijs en onderzoek uitbesteden aan studenten. Die ontvingen daarvoor een keurig salaris, inclusief pensioenrechten.

De eerste maal begeleidde ik een groep eerstejaars studenten in een cursus ontwikkelingspsychologie. Ik was geen deskundige op dat gebied. Maar in die jaren was dat ook niet nodig. Het ging erom dat je een uitwisseling van meningen en ervaringen in een groep kon begeleiden. Het enige dat ik nog weet van dit baantje is, dat ik een keer ziek was. Plichtsgetrouw als ik was, belde ik alle deelnemers op met de uitnodiging om op mijn kamer in het studentenhuis bijeen te komen. Dat stelden de eerstejaars erg op prijs.
Enkele jaren later was ik onderdeel van een groep studenten die, als alternatief voor het standaard curriculum, hun eigen onderwijs en onderzoek organiseerden, formeel gedekt door twee wetenschappelijk medewerkers. In deze groep was het onderscheid tussen student en medewerker zo goed als vervallen. Voor extra werkzaamheden kreeg ik enkele malen een vergoeding in de vorm van een studentassistentschap.

De papieren die na mijn pensionering boven water kwamen, waren het bewijs dat ik ook bij het ABP nog een pensioentje had opgebouwd. Met alle nummers en data bij de hand belde ik het pensioenfonds. Men stond mij vriendelijk te woord, ging op zoek naar mijn gegevens, maar vertelde – ‘bedankt voor het wachten’ – dat mijn naam en geboortedatum niet in de administratie voorkwamen. Een uitgebreidere zoektocht leverde later evenmin iets op. Ga ik hier werk van maken, vroeg ik me af. Ik heb mij regelmatig vastgebeten in een gevecht met instanties. Nu stond het me tegen. Met nostalgische gevoelens aan die mooie jaren gooide ik de formulieren in de bak met oud papier.
Dit speelde zich zes jaar geleden af. In augustus ontving ik een brief van het ABP. ‘Beste heer Van Dijk. Er staat nog pensioen voor u bij ons. Dat blijkt uit een controle van onze administratie.’ Het fonds had een vergissing gemaakt, iets met twee verschillende klantnummers. Ik kon een eenmalige uitkering van € 685,- tegemoet zien. Toevallig is dit even veel als de 200 gulden van het Monopolyspel uit de jaren zestig. Het bedrag werd aan mij overgemaakt in de week van een goededoelenactie. Dat vond ik een mooie bestemming voor een meevaller waarop ik niet meer had gerekend.

1

DE RIETVELDEN

Dagelijks

Hij is vroeg dit jaar, de man in zijn gemotoriseerde bootje met de grijparm. Hij scheert langs de oevers van de vaart achter ons huis. Vanuit onze huiskamer zie ik hem langskomen. Eerst de ene kant op, even later komt hij weer terug. Het vaartuig steekt nauwelijks boven het wateroppervlak uit, als een meerkoet die half onder water de jacht op een concurrent inzet.

De vaart achter ons huis

De omgeving waar wij wonen kent vele watergangen. Zo ongeveer iedere bewoner kan vanuit zijn achtertuin een bootje te water laten. De buurt heeft een naam, maar zou je me die vragen dan moet ik lang nadenken. Dat komt niet omdat ik vergeetachtig word, tenminste dat hou ik mezelf maar voor. Het komt omdat je de buurtnaam nergens voor nodig hebt. Je hoeft ‘em niet te gebruiken als je iemand een ansichtkaart stuurt. Niet als je een melding van overlast aan de gemeente doorgeeft. In navigatiesystemen komt de naam niet voor.
De gemeente Utrecht heeft het grondgebied verdeeld in negen wijken. Daarbinnen onderscheidt men subwijken, buurten en subbuurten. Maar op de site van de gemeente kan ik de naam van onze subbuurt slechts na lang zoeken vinden. De naam moet bedacht zijn door een marketingman in de tijd dat de huizen in de verkoop gingen. ‘Comfortabel wonen aan het water in …..’
De enige plek waar de buurtnaam wordt vermeld is onderaan de straatnaambordjes. Die hebben mijn geheugen deze week even opgefrist. Wij wonen in De Rietvelden. Ik moet bekennen dat de marketingman een mooie en passende naam heeft uitgekozen.

Er groeit veel riet in deze omgeving. Op Wikipedia lees ik dat het om de Phragmites australis gaat, ook wel echt riet of gewoon riet genoemd, een plantensoort uit de grassenfamilie. Rietstengels kunnen 1 tot 3 meter hoog worden, zij eindigen in een harige pluim. Het riet heeft een zuiverende werking op het water. Dat is mooi meegenomen. In het voorjaar zien wij de lichtgroene jonge stengels boven het water uitkomen. Binnen de kortste keren staat er dan een bos riet, dat mee wuift met de wind en slap voorover hangt na een stevige bui. De planten bieden een veilig onderdak aan kbv’tjes. Kleine bruine vogeltjes die je niet ziet, maar wel goed hoort, zoals de rietzanger en de karekiet. Het riet plant zich gemakkelijk voort, zowel in het water als op een drassige oever. Daarom wordt elk jaar een deel van het riet gemaaid. Een ander deel laat men staan, om en om. Dat zal wel ergens goed voor zijn.
Zo zien wij elk jaar de varende maaimachine langskomen. Het riet wordt onder water afgesneden. De stelen vallen in de vaart en draaien mee met de kolken die het nijvere bootje veroorzaakt. Vervolgens worden de rietstengels met de grijparm bij elkaar gedreven en op de oever gedeponeerd, zoals friet met een schuimspaan uit de frituur wordt gevist. Luidruchtige meeuwen volgen de boot. De Rietvelden, nu vergeet ik die naam niet meer. Hoop ik.

0

VALLENDE OUDEREN

Dagelijks

foto: www.huisarts.bsl.nl

Een flink deel van mijn arbeidsleven was ik werkzaam in de preventieve geestelijke gezondheidszorg. Door middel van vroegtijdige signalering en ondersteuning wilden we erger voorkomen. Dat idealisme riep zowel vraagtekens als ongeloof op. Voor een overtuigend voorbeeld verwezen we nog wel eens naar Duitsland, naar een project uit de somatische zorg. In het Kinzigtal kregen ouderen voorlichting over hoe zij de kans op een val konden verkleinen. Wie wilde kon een cursus valpreventie volgen. Het samenwerkingsproject van zorgaanbieders, verzekeraars en ouderen leidde tot een daling van het aantal botbreuken met 45%, een verlenging van de levensduur van 1,4 jaar en dat alles tegen lagere kosten voor de verzekeraars. Je zou denken dat zo’n aansprekend voorbeeld onmiddellijk navolging krijgt. In deze vorm ben ik dat niet tegengekomen.

In Nederland zijn vorig jaar 7000 (zegge zevenduizend) mensen overleden als gevolg van een val, zo las ik laatst op nos.nl. Volgens de berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek is er sprake van een stijging van 12% ten opzichte van 2022. In vergelijking met twintig jaar geleden sterven bijna vier keer zoveel mensen als gevolg van een val. De groei van de bevolking en de groei van het aantal ouderen kan deze stijging niet verklaren.
Het zijn met name ouderen die vallend aan het einde komen. Ouderen hebben vaker aandoeningen en kunnen minder goed bewegen. De opmars van de rollator heeft de trend blijkbaar niet kunnen keren. De introductie van de e-bike drukt waarschijnlijk op de andere kant van de weegschaal.

foto: www.psychofysio.nl

De cijfers leiden tot een hernieuwd pleidooi van beleidsmakers voor vroegtijdige herkenning van risico’s, voor gezond eten en bewegen (fietsen!) en voor het wegnemen van obstakels. Ga nog eens kijken in het Kinzigtal zou ik zeggen. ‘Mensen kijken gewoon niet uit!’, hoorde ik laatst een vrouw zeggen die als vrijwilligster in een ziekenhuis werkt. Zij wondt zich op over het grote aantal ouderen dat na een val van een trap op de Eerste Hulp wordt binnengebracht. Waarom houden deze ouderen zich niet goed vast aan de leuning, vroeg zij zich af.
Tot haar ontzetting vertelde ik dat ik me nooit vasthoud aan de trapleuning. En – nu komt het – dat ik dat ook nog eens met opzet doe. Op deze manier oefen ik iedere dag mijn balans, zodat ik bij een kleine disbalans weer snel zelf het evenwicht kan hervinden. Zo probeer ik ook staande op één voet mijn sokken aan te trekken. Met veel strakke sokken die net uit de was komen is dat nog wel eens een uitdaging. Met als gevolg dat ik hinkelend door de kamer stuiter. Zorgverleners die tot taak hebben om ouderen bewust te maken van de risico’s van valpreventie krijgen vast grijze haren hiervan. In die zin ben ik zelf geen goede navolger van de heilzame boodschappen die ik jarenlang aan anderen heb willen overdragen. Misschien ligt in de eigenwijsheid van de mens wel de grootste makke van het preventieve denken.

0

EEN BIJZONDER MEESTERWERK

Dagelijks

Deze zomer, op vakantie in Zweden, brachten wij twee dagen door in Linköping (spreek uit Lientsjeuping), een industriestad met 100.000 inwoners, groot geworden dankzij Saab, auto’s en vliegtuigen. Dat we Linköping bezochten had geen bijzondere reden. We hadden een fietstocht geboekt over de archipel van Stockholm, maar die konden we uitsluitend op een maandag beginnen. Daarom dienden we ons nog twee extra dagen ergens te vermaken. Het Zweeds verkeersbureau gaf de aanbeveling en zo stapten we op een dag in juli in Linköping uit de trein.

De Dom van Linköping

Aan het einde van de tweede dag liep ik nog wat rondjes door de binnenstad. G. had met het sjouwen van haar koffer op een trap van het station een spier verrekt en was op de hotelkamer gebleven. Als vanzelf liep ik de Dom van Linköping binnen, een middeleeuwse kathedraal met flinke afmetingen. Achterin viel mij als eerste de koffiehoek op, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar voor kinderen speelgoed klaar ligt. Zo doen ze dat in Zweden.
In de grijze kathedraal sprong een veelkleurig altaardrieluik eruit. Het was tussen 1934 en 1936 gemaakt door Henrik Sörensen. In het midden een meer dan levensgrote afbeelding van Jezus die uitnodigend zijn handen spreidt, links en rechts omringd door historische figuren. Maarten Luther en zijn opvolgers waren opmerkelijk positiever afgebeeld dan hun roomse voorgangers. Dat riep bij mijn oorspronkelijk katholieke hart enige weerstand op. Even verderop bleek er nog een drieluik te hangen, iets minder groot, minder opvallend, maar zeker zo interessant. Op zes taferelen werd de kruisgang van Jezus weergegeven. Het was geschilderd door ene Maarten van Heemskerck, 1498-1574, een Hollandse schilder. Was het mijn gebrekkige culturele kennis dat ik nooit van deze Hollandse meester had gehoord?

Het altaarstuk van Van Heemskerck

Wij reisden de volgende dag door naar Stockholm, Van Heemskerck verdween uit mijn geheugen. Tot ik toevallig enkele weken geleden een artikel las over een tentoonstelling in Nederland over schilder Van Heemskerck. Was dat wellicht de schilder van wie ik het schilderij in Linköping had gezien? Namen en gebeurtenissen zakken tegenwoordig snel weg.
Een van de beroemdste werken van Van Heemskerck is een drieluik dat hij voor de Laurentiuskerk in Alkmaar schilderde, schrijft Trouw. Tijdens de Reformatie was het stuk ‘voor een appel en een ei verkocht aan de Zweedse koning, die het weer schonk aan de kerk in Linköping.’ Daar hangt het nog steeds, in de schaduw van het Lutherse werk van Sörensen. Het altaarstuk is nu niet in Nederland te zien, omdat het te kwetsbaar is om te worden vervoerd.
Van Heemskerck schilderde zijn drieluik in Rome, vanwaar hij, geïnspireerd door Michelangelo en Rafaël, de Italiaanse stijl mee terugnam naar de Nederlanden. Trouw veronderstelt dat zijn relatieve onbekendheid veroorzaakt is door zijn voor Nederland ‘te zuidelijke en te katholieke stijl’. De Volkskrant legt in de recensie de nadruk op het uitbundige mannelijk naakt: ‘Euh, heeft Christus nou een erectie?’ Voor het antwoord op die vraag hoef je niet naar Linköping.

1

AFSCHEIDSBIJEENKOMST

Dagelijks

Waarom liggen crematoria altijd ver buiten de bebouwde kom? In het centrum van een plaats kan je winkelen, naar het theater, het loket van de gemeente enz., maar voor de dood moet je een eind naar buiten. Het openbaar vervoer werkt veelal niet mee. Eenmaal per uur een bus en dan nog twintig minuten lopen, of zoiets. In Bloemendaal protesteerden welgestelde inwoners onlangs tegen de komst van een hospice. Stel je voor dat je voortdurend de lijkwagens ziet rijden. Of huilende mensen die elkaar op straat omarmen.

Crematorium Den en Rust

De crematoria lijken sprekend op elkaar, valt mij op, in welke plaats je ook komt. Blijkbaar zijn de ontwerpers overal met hetzelfde programma van eisen op pad gestuurd. Er is veel met natuurlijke materialen gewerkt. Het licht is warm, de stoelen zijn comfortabel, de sfeer is aangenaam. Waar men in tal van sectoren met een tekort aan personeel kampt, staat hier op elke hoek een medewerker die zonder zich op te dringen je vriendelijk de weg wijst. En overal zijn er grote ramen die uitzicht geven op het groen buiten, op rijtjes sparren of bloemrijke perken. Je ziet een kunstwerk dat de menselijke vergankelijkheid moet verbeelden. Doodgaan betekent teruggaan naar de natuur, naar moeder aarde, zo lijkt de boodschap, al sta je in een crematorium niet meer samen rond een graf en zie je de kist niet meer verdwijnen. Het beeld van een kist die in de oven wordt geschoven waar even later de vlammen omheen spelen, kan beter niet opgeroepen worden. Dat beeld is voor mij een van de redenen om voor een begrafenis en een graf te kiezen.

foto: dfweurope.com

De kist staat voor in de zaal, omringd door kaarsen. De requiemmis is vervangen door een programma van toespraken, afgewisseld met muziek en ondersteund door foto’s. Zo passeert in een goed uur het leven van de overledene. Je krijgt een beeld van een persoon met zijn sterke en zwakke kanten, van de groepen waarin hij verkeerde, van een tijdperk. Steeds is er wel een brok in de keel, een grapje, een te lange toespraak.
De afscheidsbijeenkomst die ik onlangs bijwoonde werd geleid door een vrouw die in haar houding, haar ogen en haar glimlach een en al blijdschap, bewondering en waardering uitstraalde. Misschien, bedacht ik, is de houding van de leidster een onderdeel van het keuzepakket van de uitvaartonderneming en kan je ook je voorkeur uitspreken voor een ernstige ceremoniemeester. Zoals je kunt kiezen voor koffie met cake of voor champagne en hartige hapjes. Of er is sprake van een nieuwe trend in het uitvaartwezen. Het herdenken en het vieren van het leven komt dan in de plaats van het ongeloof over het verlies en het onuitsprekelijke verdriet. Consequent doorgevoerd is zo’n blijde houding evenzeer een ontkenning van de dood.
Behalve gedachten over het leven van de overledene en over onze uitvaartgewoonten riep de crematie bij mij vragen op over wat voor afscheid ik zelf zou willen. Maar eigenlijk ga ik daar niet over.

1

ZUSTERS

Dagelijks

Afgelopen zondag waren G. en ik in het Noord-Brabants museum in Den Bosch. Na afloop kon ik het niet laten om even door de Choorstraat te lopen, de straat naast de Sint Jan, waar al meer dan honderd jaar de congregatie van De Dochters van Maria en Joseph is gevestigd, in de volksmond beter bekend als De Zusters van de Choorstraat. Hier liggen talrijke sporen van familieleden.
De religieuze orde werd aan het begin van de negentiende eeuw opgericht door de Bossche kapelaan Heeren met het doel arme vrouwen in de stad te helpen. Al snel breidde de ondersteuning zich uit naar gehandicapten en ouderen. Daarnaast richtte men scholen op voor jonge meisjes. In de eerste helft van de twintigste eeuw verspreidde het werk van de zusters zich over heel Nederland, daarna ook over andere delen van de wereld. Onder meer het Doveninstituut in St. Michielsgestel en de Maartensklinieken voor orthopedische zorg in Nijmegen zijn uit hun inspanningen voortgekomen.

Keetje van Rooijen (zuster Louisa)

Keetje van Rooijen, de zus van mijn oma, is de eerste telg uit de familie die zich in Den Bosch meldt. In 1896 wordt zij op 16-jarige leeftijd leerling aan de kweekschool van de zusters. Het is een opstap naar een intrede in de orde twee jaar later. Zij wordt lerares Nederlands en Tekenen aan de kweekschool die haar heeft voortgebracht. In de spaarzame vrije tijd die haar gegund is, bekwaamt zij zich in de schilderkunst.
Jaren later wordt haar voorbeeld gevolgd door de drie dochters van mijn oudoom Rinus. Mien, Ida en Cécile hebben hun jonge jaren doorgebracht op meisjesinternaten, waar de cultuur van de kloosterorde heerste. Mien werd aanvankelijk onderwijzeres op een lagere school, waar het muziekonderwijs haar bijzondere aandacht had. Cécile behaalde het diploma piano aan het conservatorium. Alle drie besluiten uiteindelijk te kiezen voor de veiligheid van het al bekende kloosterleven. Vooral in het geval van Cécile waren haar ouders erg verdrietig hierover. Zij had als pianiste al opgetreden op podia in Nederland en Duitsland. Bij haar intrede mocht zij nog wel haar piano meenemen.

Cécile (zuster Odilia), Mien (zuster Marie-Cecile), Ida (zuster Maria)

De gebouwen van de Dochters van Maria en Jozef besloegen ooit anderhalve straat. Naast het moederhuis was er de mulo, de kweekschool en het internaat voor meisjes. Het grootste gedeelte van het complex is omgebouwd tot woonappartementen. Op de hoek het dichtst bij de Sint Jan wonen nu nog de laatst overgebleven zusters.
Omhoogkijkend langs de gevels denk ik met gemengde gevoelens aan mijn oudtante en achternichten. Zij hebben hun ziel en zaligheid gegeven aan de vorming van jonge meisjes tot goede katholieken en aan de zorg voor gehandicapten. Daarvoor hebben zij veel moeten opgeven. Allen kenden ‘dagen van stil verdriet’. Ida heeft haar leven lang getwijfeld heeft of zij wel een goede religieuze was. ‘Zelfs onder het bidden heb ik moeite om aan O.L. Heer te denken.’ Eenmaal schreef zij aan haar broer, ‘dat het maar beter zou zijn als O.L. Heer mij komt halen’. Over Cécile schreef een medezuster na haar overlijden: ‘Deze vrouw was muziek en leefde voor de muziek.’