Schrijven, Lezen, Leven.
2

HERFSTVAKANTIE

Dagelijks

Daar zitten we, naast elkaar in de smalle beige fauteuils. Het salontafeltje voor ons ligt vol boeken en spelletjes. Onder de televisie ligt een onafgemaakt spelletje Board Script, de look-alike van Scrabble. De open haard is leeg, asresten in de hoekjes herinneren aan het gebruik door vorige bewoners. Er hangt een vage geur van chloor. De radiatoren zijn behangen met badpakken en handdoeken. Een zachte najaarszon valt de kamer binnen, elk moment dwarrelt er wel een blad van een boom. Buiten klinkt het donkere geluid van een landbouwwerktuig.

Een quokka

Onze kleindochters van tien en negen vermaken zich elders op het park. Wij lezen een boek, in afwachting tot ze opgewonden weer binnen komen vallen om een boterham te eten. En een extra plak kaas. Oma is van de ‘kaas-delivery’, zo heet dat in hun taal. N. heeft gedroomd dat ze les kreeg van Albert Einstein. S. zoekt op de tablet een plaatje van een quokka. Een mooi woord voor scrabble, maar wat is dat, vraag ik. Alom verbazing. Wie weet er nu niet wat een quokka is? Het is het meest gelukkige dier ter wereld. De kleine kangoeroe lijkt rechtstreeks uit de studio van Disney afkomstig.
Toen we op vrijdagavond na uren in de file gestaan te hebben hongerig aankwamen op onze vakantiebestemming, liepen de kleindochters eerst naar hun slaapkamer om hun kleren in keurige stapeltjes in de kast te leggen. Daarna maakten zij de bedden op. Zonder dat wij het gevraagd hadden.
Hoe vaak ben ik al niet in een vakantiehuisje in Nederland geweest, vraag ik me af. Thuis moet er een logboek liggen waarin ik het aantal heb bijgehouden. Vastleggen is een vorm van niet-kunnen-loslaten. In de doos van Board Script vind ik tot mijn verbazing een stapel ingevulde scoreformulieren met datum en plaats erbij. Ik heb het spel door de jaren heen in uiteenlopende gezelschappen gespeeld en vaak in vakantiewoningen. Een leven samengevat in vakantieweekjes en scoreformulieren.

Dit is het eerste huisje waarbij je alles waar je behoefte aan hebt in de app kunt regelen. We hebben daar niet om gevraagd, maar het is voor ons eigen bestwil, zo begrijp ik. De openingstijden van de winkel, dat lijkt me nu echt iets voor de app. Helaas! De bediening van de magnetron en de vaatwasmachine. Tevergeefs! Wij zijn blij dat wij nog een van de weinige huisjes hebben waar we de deur met een sleutel kunt openen in plaats van met de app.
Ik haal de meisjes uit het zwembad. De een gaat achter op de fiets zitten, de ander op de stang. ‘Nu kan opa niet meer opstappen’, zegt N. Hoewel de meisjes al (bijna) tiener zijn, verhuur ik mijzelf nog regelmatig als pakezel of hobbelpaard. Ik heb een huppeltje bedacht, waarbij ik hand in hand met hen door het park ga. Dus nu slinger ik mijn been soepel tussen de meisjes door en over de stang. Ik voel me een jonge hond als ik zo met hen over het parkeerterrein slalom.
‘Wij hebben een atletische opa’, zegt N. ‘Wie heeft dat nou?’

2

NURIA

Muziek

Als sopraan Nuria Rial en het ensemble Accademia del Piacere zijn opgekomen zetten de muzikanten een instrumentaal stuk in. Nuria zit aan de zijkant, in afwachting van haar beurt. Ze schuift op haar stoel, beweegt het bovenlichaam en draait met haar hoofd. Is dit een teken van zenuwen? Je verwacht het niet maar waarschijnlijk zijn ook professionele zangers die al jarenlang op het podium staan voor elk optreden weer gespannen.
Als haar moment gekomen is, stapt zij naar voren. In haar zingen, toch een graadmeter van de emotie, is dan niets van spanning te merken. De stem beweegt soepel van hoog naar laag, van zacht naar krachtig. Snelle loopjes, barokke versieringen: ze komen er alle even gemakkelijk en soepel uit, alsof het geen moeite kost. Dat is nog zo’n misvatting: dat zingen als je eenmaal geoefend bent vanzelf gaat. Maar iedere professionele zanger moet elke dag uren oefenen. De zangers blijven regelmatig op les om hun verworvenheden bij te houden. Een beeldhouwer of een schilder beheerst zijn techniek. Een zanger moet ‘em dagelijks onderhouden.

Nuria Rial is een van mijn favoriete zangers van barokmuziek. De biografische gegevens vermelden dat zij uit Catalonië komt. Zoals zovele andere vertolkers van oude muziek kreeg zij haar vervolgopleiding aan de Musikhochschule in Basel. Ze trad op met dirigenten als René Jacobs en Trevor Pinock en met oudemuziekensembles als Collegium 1704 en L’Arpeggiata. Ze heeft er geen bezwaar tegen om oude muziek in een modern jasje te steken, zoals op de CD Händel goes wild. De oude instrumenten worden op deze opname aangevuld met een drumstel, een basgitaar en een jazzklarinet. Peter van de Lint, de muziekjournalist van Trouw, zag er een afschuwelijke godslastering in.
Nuria is misschien wel de barokzangeres met het meest warme en natuurlijke stemgeluid. Ze is het tegendeel van het aardappel-in-de-keel-gegil van Verdi-sopranen. Daarom hou ik zo van haar muziek. Haar zingen is even gewoon als van een buurmeisje, maar dan technisch volmaakt. Twee jaar geleden zagen wij haar in TivoliVredenburg met een Cavalli-programma. Daarna kwam ik heel wat optredens van haar op YouTube tegen. Het voelt een beetje alsof ik haar persoonlijk ken.

Ditmaal zingt ze liederen uit de Spaanse barok van voor mij onbekende componisten als Sebastián Duron en José de Nebra, muziek geïnspireerd op Spaanse dansen en ritmes met een belangrijke rol voor de gitaar. Het heet klassieke muziek, omdat het in de achttiende eeuw is geschreven. Je kunt het net zo goed volksmuziek of populaire muziek noemen. De ambiance van de uitvoering blijft echter klassiek. Het publiek luistert in stilte. De mystiek-religieuse teksten gaan grotendeels aan mij voorbij. Alleen in het laatste lied zijn de teksten recht voor zijn raap. Het gaat over schoonmoeders die noodweer veroorzaken en over boerenpummels die dat geen bal kan schelen.
Als het slotapplaus klinkt haast Nuria zich van haar plek voorop het podium naar achteren om tussen de instrumentalisten de toejuichingen in ontvangst te nemen, bescheiden knikkend met haar hoofd.

Een promofilmpje van CD en concert. Van een aantal van de liederen is een klein stukje te zien.

1

GODS SCHRIJFWERK

Herinnering

Ik was nog niet lang in het bezit van een brommer, toen ik op een warme zomerse dag ging toeren met de buurjongen. In Noorden werden wij overvallen door het onweer. Terwijl de bliksem door de lucht schoot, parkeerde ik mijn Tomos onder een hoge boom. Al snel drong de dichte regen ook op die plek door. ‘Kom naar binnen!’, riep een man op waarschuwende toon vanuit een bungalow aan de overzijde. Er werd voor ons een stoel aangeschoven aan de tafel waar het gezin zojuist het middagmaal had beëindigd. De borden waren leeggegeten, er lag een boek opengeslagen op tafel. Terwijl het geluid van de neerstortende regen werd afgewisseld met de voortrollende donderslagen, las de man een stuk voor uit de bijbel.

Ik wist niet wat mij overkwam. Dit soort particuliere bijbellezing had ik nooit eerder meegemaakt. Bij katholieken lag er geen bijbel onder handbereik, laat staan dat hieruit werd voorgelezen. Dat lieten we aan de pastoor over in de zondagse mis. We kenden op de lagere school het vak Bijbelse geschiedenis. Ik vond de verhalen over de zonen van Jacob wel spannend.
Op het Bonifaciuslyceum behoorden de Prisma-uitgaven van het Oude en het Nieuwe Testament tot de verplicht aan te schaffen boeken. De boekjes bevatten een ruime selectie uit de bijbel. In de eerste klas dicteerde de godsdienstleraar, de oude deken Wiegerink, in 1964: ‘… dat de bijbel volgens onze overtuiging een boek is, waarvan God de schrijver is. (…) Hieruit volgt dat wij ook moeten aannemen dat in de Bijbel niets dan de waarheid te vinden is.’ Om schrandere vragen over Gods schrijfprestaties voor te zijn, verzekerde de leraar ‘dat God de Bijbel niet heeft laten ontstaan door de tekst te dicteren.’ Daarna liet hij ons de verschillen noteren tussen de katholieke en de protestantse bijbelboeken. ‘De protestanten erkennen sommige van onze boeken niet.’ Ze bleven maar dwalen, die protestanten.
Daarna was het met de raadpleging van de Testamenten wel gedaan, want in het tweede schooljaar probeerde een godsdienstleraar, die in een spijkerbroek rondliep, ons te interesseren voor de werken van Teilhard de Chardin, de jezuïet annex paleontoloog die een ingewikkelde poging had gedaan de evolutieleer in overeenstemming te brengen met het bijbelse scheppingsverhaal. Ik begreep er niets van.

Hoewel ik er nooit een letter in las heb ik de Prismaboekjes nooit de deur uitgedaan. Het Oude en het Nieuwe Testament verhuisden altijd met mij mee. Ze komen de laatste jaren goed van pas nu ik in mijn katholieke voorgeschiedenis ben gedoken. Zodat ik een verwijzing naar Deuteronomium 32:48 kan opzoeken. En zodat ik weet welke verzen uit Genesis mijn oma heeft moeten overschrijven, toen zij in 1880 als jong meisje schrijfles kreeg van haar vader.
Misschien moet ik de nieuwste bijbelvertaling maar kopen. Zodat ik het complete werk heb. Dan hoef ik psalm 94, een van de vele psalmen die ontbreken in de Prisma-selectie, niet in de protestantse Statenvertaling te lezen: Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting? (citaat uit Trouw). Ik zou mij weer in Noorden wanen.

1

ALS EEN FONTEIN

Muziek

Ooit ben ik met tranen in mijn ogen van zangles naar huis gefietst. Ik was erg gemotiveerd om beter te leren zingen. Ik werkte er hard aan. Maar in de les kreeg ik voortdurend het gevoel, dat ik er nog weinig van bakte.
De vigerende zangtechniek in de klassieke muziek is ontstaan in de negentiende eeuw, toen door de steeds grotere orkesten zangers gedwongen waren om met meer volume te zingen. Een open keel en een goede ademsteun zijn hierbij cruciaal. Ik moest tijdens mijn eerste zanglessen mij voorstellen dat ik moest braken. En ik diende mijn buikspieren aan te trekken om te zorgen dat de klank niet wegzakte. De oefeningen hielpen wel. Ik bereikte een groter volume. Maar er was nog zoveel dat beter kon.

Stel je eens voor, dat de ene autorijschool je leert om soepel te schakelen, de andere vooral aandacht geeft aan je houding in de stoel en de derde je ogen en je blik het belangrijkste vindt. Dat is de situatie in de zangwereld. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met de stem. Een pianoleraar kan voordoen hoe je je vingers op de toetsen houdt, een zangpedagoog kan alleen met woorden aangeven wat je in je keel en je hoofd moet doen. Zo heb ik heel wat beelden langs horen komen. Van fonteinen die er aan de achterzijde van mijn hoofd uit moeten spuiten en klanken die ik via een plasgootje omhoog moet sturen tot concentratie op de trillingen tussen mijn oren. De ene dirigent vraagt om meer breedte in de klank, de ander om meer lengte.
Gewoon in- en uitademen is er niet bij. Een goede ademstroom begint bij het spannen van de bekkenbodem, een licht aantrekken van de buikspieren, het breed houden van de borstkas, een open keel, enz. En hoeveel aanwijzingen ik wel niet heb gehad om hoge noten te halen… Ik ben vooruitgegaan, maar de hoge G die voor mij geen probleem zou moeten zijn is meestal niet meer dan een hees gepiep.

Ik heb een paar veeleisende zangleraren gehad. Het leek alsof zij mij zagen als een conservatoriumleerling op weg naar de grote operarollen. ‘Heel goed’, was steevast het begin van het commentaar als ik wat gezongen had en daarna volgde een exposé over wat beter moest. Concentreerde ik met op de zojuist gegeven aanwijzingen voor de hoge noten, dan was vervolgens de frasering of de dictie niet goed. Na alle oekazes was de opdracht ‘ontspan!’ dan ook een treffend voorbeeld van een paradox. In plaats van een fontein uit het achterhoofd vloeide het vocht uit de ogen.
Het grote dilemma is dat alle instructies om iets anders te doen leiden tot meer inspanning. En meer fysieke spierspanning leidt veelal tot een slechter resultaat, zeker bij iemand als ik die het altijd beter wil doen. Misschien zitten die hoge eisen ook wel in mijn eigen hoofd.
Dit jaar ben ik begonnen met lessen volgens de Lichtenberg Methode. Daarin ligt de nadruk op ontspanning en bewustwording. Op het nalaten van allerlei inspanningen.

0

ZEVENTIG JAAR TELEVISIE

Herinnering

foto: Isgeschiedenis.nl

Eind jaren vijftig stond ik met een groep kinderen iedere woensdagmiddag voor de achterdeur bij de familie Wolters. We wachtten op het sein dat we naar binnen mochten. Als het zover was deden we de schoenen uit en installeerden ons in de huiskamer op de grond voor dat wonderbaarlijke kastje.
Televisie voor kinderen was toen niet veel meer dan een nieuwe versie van de poppenkast, compleet met gordijntjes die open- en dichtgingen. De KRO zond het poppentheater Dappere Dodo uit. De NCRV volgde met Coco en de vliegende knorrepot. Verder werden we iedere uitzending onthaald op De Verrekijker. Die toonde ons educatieve filmpjes over kinderen in andere landen. Er is één filmpje dat ik me na zestig jaar nog kan herinneren: in Finland liepen blote kindertjes door de sneeuw.

Pater Kors voor de camera, foto: Beeld en Geluid

Mijn vader wilde lange tijd niet aan een tv. Achteraf vermoed ik dat zijn behoudende katholieke geloof hierin een rol heeft gespeeld. Katholieken hebben nooit voorop gelopen met vernieuwingen, zeker niet op het gebied van vermaak en genot. Dat leidde maar af het werkelijke doel van het leven. Bovendien lag er altijd het risico van emotie, opwinding en onkuisheid op de loer.
Pater Kors, vlak na de oorlog de voorzitter van de KRO, was daarom een tegenstander van de invoering van televisie. Hij zag het als een gevaar voor de ‘morele volksgezondheid’. De kerk zou de greep op de gelovigen verliezen. Vanuit zijn standpunt bekeken heeft Kors gelijk gekregen. In de jaren zestig en zeventig heeft het medium televisie in niet geringe mate bijgedragen aan het omver halen van heilige huisjes en ontkerkelijking.
De ontwikkelingen tegenhouden kon hij echter niet. Dus deed de omroep in de jaren vijftig met frisse tegenzin mee. Op dinsdag 16 oktober 1951 leidde de voorzitter met de volgende woorden de eerste televisie-uitzending van de KRO in: ‘het technisch vernuft dat de televisie ons heeft geschonken wil onze omroep dienstbaar maken aan het ideaal: de blijde boodschap van Christus niet alleen aan de mensheid te brengen, maar die ook te laten beleven.’ Kors gaf een positieve draai aan tele-visie, het ‘ver kunnen kijken’: ‘het betekent voor de Christen te kunnen schouwen over de grenzen van de stoffelijkheid dezer wereld en van het heelal heen, naar het Goddelijk licht dat ons het geloof heeft geschonken.’ Alsof De Verrekijker op zoek kon gaan naar beelden uit de hemel.

foto: Beeld en Geluid

De tv was in de jaren vijftig het stiefkind van de KRO. Kors vond het medium een stokpaardje van de overheid. Door de algemene programma’s van de NTS, waarmee al snel 40% van de zendtijd was gevuld, werd de invloed van de omroepen teruggedrongen. Daar kwam bij, dat de omroepverenigingen, anders dan bij de radio, niet beschikten over eigen tv-studio’s en opnameapparatuur. Ook nu, na zeventig jaar, klagen de omroepen over de te grote macht van de NPO. Pater Kors was een ziener.
In 1968 deed de tv uiteindelijk zijn intrede in onze huiskamer. De blote borsten van Hoepla, in ’67 van het scherm gehaald, heeft mijn vader niet hoeven meemaken. Ik heb ze ook gemist.

0

IN ‘T GROEN

Reizen

G. en ik lopen dit jaar regelmatig etappes van het Romeinse Limespad, een lange-afstand-wandelpad van Katwijk tot achter Nijmegen. Het pad loopt langs de Oude Rijn en de Nederrijn, indertijd de grens, de Limes, van het Romeinse Rijk.
Wie in Nederland van west naar oost wandelt, komt langs grazige weiden, groene rietkragen, ongerepte natuurgebieden, frisse uiterwaarden en prachtige bossen. Nederland op zijn groenst, zou je zeggen.
Op maandag de 20e beginnen we onze wandeling in Lienden, de plaats waar we de vorige keer geëindigd zijn. Op de smalle Rijndijk doet de Betuwe zijn naam eer aan. Links en rechts zien we boomgaarden met laaggehouden fruitbomen in kaarsrechte lijnen. Een tractor trekt een treintje van vijf bakken met peren. Rode appels hangen klaar om geplukt te worden. Er hangen overigens wel erg veel appels aan één tak. Dat ziet er niet natuurlijk uit. Zijn die boompjes gedrogeerd?

Het pontje bij Opheusden roept herinneringen op aan vervlogen tijden, aan de houten leer in de hoogstamboom, aan het varken in de modder. Door open velden naderen we Wageningen. Kippen schrapen achteruitlopend de grond af. Een poes luiert in de zwakke najaarszon en een vrouw wiedt het onkruid tussen prei en boerenkool, dahlia’s en oostindische kers. Dan doemt een complex van bedrijfshallen en kantoren op. Hier blijkt Monsanto te huizen, een multinational op het gebied van zaden. Het bedrijf is vooral berucht geworden vanwege het onkruidverdelgingsmiddel Roundup, waarmee niet alleen ongewenste plantjes doodgaan. De marketingnaam van Wageningen, City of Life Sciences, krijgt hierdoor een wrange bijsmaak. Zeker als we even later over de dijk langs de zware industrie aan de Rijnhaven lopen. Hier wordt krachtvoer voor vee geproduceerd.

In een ongerept natuurgebied langs oude watergeulen van de Rijn vliegt met trage vleugelslag een zilverreiger op. Sprinkhanen schieten voor onze voeten weg. We krijgen rode vingers van het plukken van bramen. Aan het einde van de middag beklimmen we de stuwwal. Een bankje in het bos geeft een boodschap mee: ‘wie echt van de natuur houdt, vindt de schoonheid overal.’
Na een nacht op de Wageningse Berg dalen we af naar een beekdal bij Renkum. De ochtend is helder, fris en stil. Bleke zonnestralen weerkaatsen in het drassige groen. Op de achtergrond stoten de vier enorme schoorsteenpijpen van een papierfabriek dikke rookwolken uit. De papierindustrie is eeuwen geleden in dit dal ontstaan.
Als ik een koe was, dan zou ik bij kasteel Doorwerth in de wei willen liggen. Een parkachtige omgeving waar de zon altijd lijkt te schijnen. Koeien zijn beesten die in hun eigen bord rondlopen. Sterker nog: ze piesen en poepen op hun eten. En ze boeren en winden met zijn allen een onvoorstelbare hoeveelheid broeikasgassen uit. Ik kan niet meer naar koeien kijken zonder die wetenschap in mijn achterhoofd.
Via Heveadorp en Oosterbeek bereiken we in de namiddag Arnhem, waar vallende eikels een helder geluid maken op de daken van geparkeerde auto’s. Onze tweedaagse zit er op. Wie van west naar oost loopt ziet meer dan alleen maar groen. Het glas is halfvol. Of halfleeg.

1

DE KRANT

Dagelijks

Iedere ochtend lees ik tijdens het ontbijt ongeveer een half uur Trouw. Dat is meestal voldoende om het nieuwskatern door te nemen. Tijdens de koffie of de lunch lees ik nog de achtergronden in De Verdieping en maak ik een van de puzzels (G. en ik verdelen deze eerlijk). Waar is dat lezen van de krant eigenlijk goed voor, vroeg ik mij laatst af. Wat zou er gebeuren als ik geen dagblad meer zou lezen?
Behalve uit de krant haal ik het nieuws enkele keren per dag van Teletekst, wat ik een goede journalistieke samenvatting vind van wat er in de wereld gebeurt. Ik kijk nog wel eens op nos.nl voor meer nieuws en als ik sta te koken zet ik gewoontegetrouw Radio 1 aan. Het nieuws op tv zie ik nauwelijks.
Zonder krant blijf ik dus ook wel van het belangrijkste nieuws op de hoogte. Sterker nog, een deel van wat ik in de krant lees is mij al bekend. En stel dat ik meer wil weten, dan kan ik het nog altijd ergens opzoeken.

In de editie van Trouw van woensdag 15 september is het artikel over versoepeling van de coronamaatregelen eigenlijk oud nieuws. De discussie over het gebruik van de coronapas interesseert me daarentegen zeker. Het verslag van de Europese spelen voor sociaal kwetsbaren sla ik over. Maar het artikel over de middagkranten die gaan verdwijnen lees ik. De kop Politiek koorddansen over de toekomst van Catalonië maakt me nieuwsgierig. Dat geldt ook voor Poetin: troepen Turkije en VS moeten Syrie uit, een uitspraak die in aanmerking komt voor de gotspe van het jaar. Zo wik en weeg ik bij elke kop: het artikel lezen of doorbladeren. Ik weet niet of er een rechte lijn in zit. Ik lees waarom DSM van zijn kunststofdivisie af wil, maar wat doe ik met die kennis? Ik lees ook wel eens een sensationeel stukje waarbij een stem in mij zegt, dat ik dat moet overslaan. Aan de opiniepagina besteed ik ruim aandacht, zoals ik ook de column van Stevo Akkerman altijd lees. Die van Ephimenco regelmatig, hoewel ik me erger aan zijn standpunten. Nelleke Noordervliet, James Kennedy, Rob de Wijk, Bert Keizer, Hans de Bruijn zijn columnisten van wie ik de stukjes vaak lees, de taalcolumn achterop altijd.

Het gebeurt niet vaak dat iets wat ik gelezen heb me nog lang bezighoudt. Zou ik ’s avonds een test moeten invullen van wat ik die dag in de krant gelezen heb, dan is de vraag wat er is blijven hangen. En als mij iets bijgebleven is, dan is de vraag wat ik met die kennis doe? Dus waarom dan iedere dag uitgebreid de krant lezen? Is het gewoontegedrag? Is het een tijdverdrijf, zodat ik tijdens ontbijt en lunch niet verveeld voor mij uit hoef te staren? Wil ik op een verjaardag kunnen meepraten?
Het zijn vooral de achtergronden, de analyses en de meningen die me in de krant interesseren. En dan vooral de zaken die bij mijn belangstelling en bezigheden aansluiten. Erg enerverend is dat allemaal niet. Maar als de krant een keer niet bezorgd is, begint mijn dag niet goed.

0

EEN SPOOR VAN GEWELD

Dagelijks

Twee jaar geleden zat ik op een terras in een dorp in Umbrië. Aan de tafel naast ons zat een groep oude mannen achter leeggedronken koffiekopjes. Er stopte een Fiat Panda voor het terras, waaruit een corpulente man stapte. Direct ontstond er een twistgesprek met een van de ouderen. Uit de woorden die zij elkaar toeschreeuwden begreep ik dat de een populist was, de ander communist. De dag tevoren had de populist Salvini de verkiezingen in Umbrië gewonnen. De woordenwisseling liep zo op dat ik even bang was, dat de mannen elkaar de hersens zouden inslaan.
Ik moest aan dit voorval denken bij het lezen van M De zoon van de eeuw, een boek van Antonio Scurati over de opkomst van Mussolini en het fascisme in Italië in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het heet een roman omdat het in literaire stijl is geschreven, maar het is geen fictie. Dat soort boeken lees ik graag. Maar toen ik het door mij gereserveerde boek bij de bibliotheek kwam afhalen had ik het bijna daar gelaten. Achthonderdvijftig pagina’s telt het werk. Zo’n aantal zou verboden moeten worden. Eigenlijk ben ik niet zo’n lezer.

Teruggekeerde soldaten

De zoon van de eeuw hield mij echter wel bezig.
Italië had vanaf 1915 aan de zijde van de geallieerden tegen Oostenrijk en Duitsland gevochten. Het slecht uitgeruste Italiaanse leger had daarbij immense verliezen geleden. Gedesillusioneerd en berooid keerden de soldaten terug. Vanwege hun aandeel in de overwinning beloofde de Amerikaanse president Wilson dat delen van de Dalmatische kust (nu Kroatië)aan Italië zouden toevallen. Toen deze belofte niet gestand werd gedaan voelde de overwinning voor veel Italianen als een nederlaag.
Zo niet voor de socialisten, die tegen deelname aan de oorlog waren geweest. Na 1918 waren zij op het toppunt van hun macht. Ze wonnen alle verkiezingen. De invloed van de vakbonden was zo groot, dat vele eisen van de arbeiders ingewilligd konden worden. De socialisten zelf twijfelden of zij de Russische revolutie zouden navolgen of via de legale weg hun macht zouden uitbreiden.

Mussolini spreekt zijn aanhangers toe

Mussolini speelde handig in op de alom aanwezige angst voor een socialistische revolutie. Hij hield niet van het parlementaire werk, hij hield van directe actie. Overal ontstonden fascistische knokploegen, gevuld met gefrustreerde ex-soldaten. Die staken het ene na het andere gebouw van de socialisten in de fik. Lokale leiders van partij en bonden werden gewoonweg vermoord. De knokploegen trokken een spoor van geweld door het land. De staat was te zwak om de aanslagen te keren. Een enkele fascist werd opgepakt, vaker keek het gezag weg of stond men aan de kant van de geweldplegers. De dreiging van nog meer geweld, via de Mars op Rome, bracht Mussolini aan de macht.

Ik kon af en toe niet verder lezen vanwege dat zegevierende geweld en het onrecht dat de socialisten werd aangedaan. Ik zag de aanval van de Trumpaanhangers op het Capitool. Ik hoorde Salvini Mussolini citeren. De literaire non-fictie had zijn werk gedaan. De achthonderd pagina’s beslaan de periode tot 1925. Inmiddels is deel II van Scurati’s trilogie uit, aan deel III wordt gewerkt.

0

FAMILIEHOTEL

Reizen

Uitzicht vanuit mijn hotelkamer

Wie vanuit Crodo, een plaats in de Italiaanse Alpen, de smalle weg met de vele haarspeldbochten omhoogrijdt, ziet na zo’n tien minuten boven zich de imposante gevel van Albergo Belvedere, aan de rand van het bergdorp Mozzio. Het terras voor het hotel en de vele kamers aan de voorzijde geven, zoals de naam al zegt, een prachtig uitzicht over het Valle Antigorio.
Eind augustus logeerde ik hier voor het vierde jaar, als deelnemer aan de zangweek van zangstudio Hester Noyon.

Zicht op Mozzio

In 1925 begon de familie Violetti het hotel. Inmiddels staat de vijfde generatie aan het roer, in de persoon van Marinella, een vrouw van rond de zestig. Zij heeft er tien jaar geleden voor gezorgd, dat het hotel niet samen met de toenmalige clièntele aan een einde is gekomen. Jarenlang kwamen er iedere zomer dezelfde oude gasten. Leunend op een wandelstok of aan de arm van een meegereisde dochter kwamen zij elke avond stipt om half acht naar de eetzaal, waar zij zich aan hun vaste tafeltje, met hun vaste servet en de fles wijn van de vorige dag, lieten verwennen. Elk jaar overleden enkele gasten, plaatsen die niet door andere werden opgevuld, zodat het hotel steeds leger werd.
Marinella heeft toen een andere koers ingezet. Zij bouwde een ruimte voor Spa & Welness. Het hotel werd Resort en sindsdien mag het zich in de grote belangstellling verheugen van vele Milanezen en andere Italianen die enkele dagen komen ontspannen in de zuivere berglucht. Op onze groep Nederlanders na is het een compleet Italiaanse ambiance. Het personeel spreekt alleen Italiaans en de kaart van het dagelijkse viergangenmenu geeft voor mij pas zijn geheimen prijs als ik mijn tanden erinzet. Zo kon het ook gebeuren dat ik eens op de rekening, die aan de hand van mijn paspoort was opgesteld, de aanhef las: Arnold van Dijk, burgemeester van Utrecht.

’s Morgens vroeg schept Marinella gerechten op van het ontbijtbuffet, ’s avonds schenkt zij borrels in aan de bar. Tussendoor loopt zij sloffend en met vermoeide ogen door de zaak, alsof zij de last van de wereld draagt. ‘Slapen doen we in de winter’, zo zegt zij. Haar beide zonen werken mee in de bediening. Een tante van zesenzeventig werkt als ‘kamermeisje’. Tot voor enkele jaren zagen wij een oude oma met stapels handdoeken door de gangen struinen, een oude opa knipte de rozen op het terras. Hij reed ons, zangers, regelmatig met een busje naar de zangstudio aan de andere kant van het dal. Dat deed hij ook toen de familie een nieuwe bus had gekocht, hoewel hij, in de haarspeldbochten omlaag suizend, de bediening niet meer geheel begreep. Toen hebben we om een andere chauffeur gevraagd.
Claudio, de man van Marinella, is dierenarts. Nadat hij overdag zijn arm in de kont van een koe gestoken heeft, helpt ook hij ‘s avonds nog een handje mee. Ze zijn allemaal even aardig.

Dit jaar werden wij, onverantwoordelijke en risicovolle Hollanders, in quarantaine gehouden. Men had de complete ontbijtzaal voor ons leeggeruimd, zodat wij in volstrekte isolatie van de Italiaanse keuken konden genieten. Zelfs dat was prachtig.

0

WAAKZAAMHEID

Herinnering

Vakantieherinnering (8)

 

Onderschrift in mijn foto-album: ‘slabbetje voor: …. eten’

In 1968 was ik voor het eerst met een vriend op vakantie. Met de tent op de bagagedrager waren wij rond het IJsselmeer gefietst. Een jaar later beschikken F. en ik beiden over een brommer, dus verleggen we onze horizon. Wij scheuren een dag lang naar het zuiden en bereiken Florenville, een stadje in het zuidoosten van België. Daar vinden we in een uithoek van de camping een rustig plekje langs de rivier de Semois. Er staat daar nog één andere tent. Al snel blijkt dat deze toebehoort aan vier Nederlandse meisjes van onze leeftijd. F. en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. Die avond wisselen we een paar woorden met onze buurmeisjes. Dat blijft ook de volgende dagen zo. Wij houden enige afstand, zij doen hetzelfde. Volgens F. valt het meisje met het donkere krulhaar op mij. Ik geloof het niet, maar ondertussen probeer ik signalen op te vangen. Tevergeefs. Zo leuk is ze nu ook weer niet, bedenk ik.
’s Avonds in onze tent vertellen we elkaar over de meisjes op school, over stiekem zoenen op feestjes en of je wel eens een vrouw naakt hebt gezien. F. zegt dat hij condooms meegenomen heeft. Ik schrik ervan, maar wil het niet laten blijken. Ik weet nog net wat condooms zijn, maar daar houdt het wel mee op.

Na een paar dagen merken wij enige reuring op de camping. Het blijkt dat de avond tevoren een alleenstaande vrouw is lastig gevallen door een onbekende man. Er wordt een beroep gedaan op ieders waakzaamheid. Onze buurmeisjes vertellen dat zij de vorige avond iemand rond de tent hebben horen sluipen. Dat moet de onbekende man geweest zijn.
Die avond liggen we nog lang klaarwakker in onze slaapzak. We spelen het vijfletterspelletje dat later bekend geworden is onder de naam Lingo. Dan knippen we de zaklantaarns uit. Het is een andere nacht dan de vorige. Ik ben gespitst op geluiden. Behalve het zachte gekabbel van het water van de Semois hoor ik niets. Wij hebben in de voortent twee dikke stokken klaargelegd die we als knuppel kunnen gebruiken, mocht het nodig zijn. In het donker voel ik mijn hartslag redelijk snel tikken. Ik ben een beetje bang, maar tegelijk fantaseer ik over een heldenrol. ‘Aanrander gepakt door twee Nederlandse jongens.’ Hoe zou zo’n kop in het Frans luiden?
Dan zegt F. plots dat hij buiten iemand hoort lopen. Hij snelt als eerste zijn slaapzak uit. Met de knuppels in de hand stormen we naar buiten. Daar komen we meteen tot stilstand. We zien niets, we horen niets. ‘Hij is in de bosjes verdwenen’, zegt F. die zijn brommer start om met de koplamp de omgeving te verlichten. De zwart-groene takken hangen onbeweeglijk omlaag. In de tent van onze buurmeisjes gaat een lichtje aan. Ze zullen wel blij zijn, dat wij zo oplettend zijn. Na enkele minuten kruipen we onze tent weer in.
De volgende morgen breken de meisjes op. Over een mogelijke insluiper wordt niet meer gesproken. Wij vertrekken later naar Neckargemünd, in de buurt van Heidelberg.