Schrijven, Lezen, Leven.
1

BEVALLEN

Herinnering
  • De geboorte van ons derde kleinkind, vorige week, en de grote inspanningen die daarvoor nodig waren, brachten ons terug naar G.’s eerste bevalling in 1985. Wij – en het is niet voor niets dat ik hier de meervoudsvorm gebruik – hadden ons terdege voorbereid. Iedere week lagen we met een groepje vrouwen en enkele mannen op een dekentje voor de zwangerschapsyoga. We probeerden te ontdekken waar er spanning in ons lichaam zat en hoe het met de ademhaling was gesteld.
    Vroeg in de nacht van zaterdag 8 juni voelde G. de eerste wee. Nu zou het gaan gebeuren, voelden we, het kind klopte op de deur! Wat volgde was een lange dag met opkomende en wegtrekkende weeën, zo heftig dat pogingen om de pijn met ontspanning en adem op te vangen bij voorbaat mislukt waren. Ik zat erbij en keek ernaar en kon niets anders doen dan lijdzaam wachten.
    We zaten samen op de bank en ik hield G.’s hand vast. Voor de afleiding zetten we de televisie aan. Er kwam een aflevering van Love Boat voorbij, een serie met romantische en komische ontwikkelingen op een cruiseschip. Ik kon me niet herinneren ooit zo iets doms te hebben gezien en wond me erover op dat dit door de socialistische Vara werd uitgezonden. Uit solidariteit met G. bleef ik zitten.

Aan het begin van de avond kwam de verloskundige om te constateren dat er nog geen sprake was van volledige ontsluiting. De v.o. werd die avond een nooit meer te vergeten, magische afkorting. Ook aan het einde van die lange dag hadden de weeën nog niet tot de zo gewenste v.o. geleid. Dus stapten we om half twaalf ’s avonds gedrieën in het kleine autootje van de verloskundige, nadat zij de stoel van de bijrijder van dik, vocht absorberend materiaal had voorzien. Zij leverde ons af bij het Militair Hospitaal in Utrecht, een ziekenhuis dat zich bij langjarig gebrek aan gewonde soldaten ook maar op de moeder-kindzorg had geworpen.

Nadat door medicinale ondersteuning eindelijk de v.o. tot stand was gekomen, bleef er nog één complicatie over. Het kind had dan wel op de deur geklopt, maar het bleef lekker hoog in de buik zitten. Dus kwam men met een soort plopper aanzetten, als een loodgieter bij een verstopte afvoer. Het bleek een vacuümpomp te zijn. Tevoren had ik van vrienden verhalen gehoord over de bevalling als een hoogtepunt in hun leven. Was dat beeld door het langdurige proces van weeën al behoorlijk beschadigd, wat nu volgde was de genadeklap. Aan de ene zijde van het bed stond de arts die met rood aangelopen hoofd uit alle macht aan de ‘pomp’ trok. Aan de andere zijde, als tegenwicht, trokken drie verpleegkundigen G. bij haar armen de andere kant op. Ik stond er bedremmeld tussen en deed nog een uiterste poging om iets van mentale ondersteuning te bieden. Zoiets hoopte ik nooit meer mee te maken. Totdat glibberig en bloederig het kind ter wereld kwam en we huilend van geluk onze eerste zoon konden omarmen. Zoonlief hield er een flinke hoofdwond aan over. Dat betekende voor hem een week couveuse en voor moeder een week ziekenhuis.
——–
Wij zijn even fietsen. Op 17 juni hoop ik mij hier weer te melden.

1

KNOTWILG

Dagelijks

Een week geleden stond ik naast mijn racefiets uit te hijgen aan de Mijzijde in Kanis, een dorpje boven Kamerik. Niet veel meer dan twee rijen huizen aan weerszijden van de Kameriksche Wetering en omgeven door uitgestrekte weilanden. Ik veegde het zweet van mijn hoofd, snoot het slijm uit mijn neus en nam een slokje water. Mijn blik viel op een oude knotwilg. Zijn geribbelde stam stond open. De binnenkant zag eruit als een paradijs voor insecten. Vanaf de knot net boven mijn hoofd staken dikke twijgen kaarsrecht de lucht in. De boom moest al een paar jaar niet gesnoeid zijn. Onverstoorbaar en trouw, zo stond ie daar, in de berm naast een kleine sloot.

Ik ben de onderste van de troep – in de tijd dat ik nog geen sprongen waagde

De knotwilg is dé boom van het weidelandschap. Scheefgezakt en opengereten staan ze met duizenden langs de slootkant. Neergezet om met hun wortels de bermen en oevers te verstevigen. Ze steken als enige boven de vlakke weiden uit en bewaken de traditie van het boerenland. Worden ze gerooid dan zijn de asfaltmachines en bouwkranen niet ver weg. Met hun gerimpelde uiterlijk zijn ze het symbool van ouderdom en voorbije tijden. Tenminste zo leek het mij, maar nu lees ik dat een knotwilg zo’n honderd jaar oud wordt, niet veel ouder dan de gemiddelde mens en veel jonger dan veel andere bomen. Ooit was de wilg een productieboom. De takken werden gebruikt voor beschoeiingen, afscheidingen, daken en manden.

De knotwilg is de boom van mijn jeugd. Langs de onverharde Hamweg waaraan wij woonden was aan één zijde een kleine sloot. Aan de overkant was een weiland. In de berm langs die sloot stond een rij knotwilgen. Door hun geringe hoogte waren de wilgen voor ons een ideaal klimobject, de knotten waren een geschikte verblijfplaats. De beperkte afstand tussen de bomen nodigde uit om van de ene boom naar de andere te springen. Ik zette mij met mijn voeten af en greep de takken van de volgende boom of ik gebruikte een stevige tak als afzetpunt en zwaaide zo naar de overkant. Vooral de grotere afstanden waren een aantrekkelijke uitdaging.
Mijn zus bleef bij zo’n springconcours een keer hangen aan een tak. Ze kon niet meer omhoog en ze kon niet meer verder. Onder haar strekten zich de brandnetels in grote getale uit. Op haar hulpgeroep kwam mijn vader aangesneld, in zijn lichtbruine overall, de alpinopet op het hoofd. Zonder er veel woorden aan vuil te maken liep hij de brandnetels in en bevrijdde haar uit haar netelige positie.

Het laatste deel van de Hamweg. Linksachter mijn broer en zus ons huis

Voor negentig euro kan je een mooie knotwilg kopen, lees ik. Een wilg biedt nestgelegenheid aan vogels en vleermuizen. Insecten zijn dol op de boom. In de knot kunnen andere planten groeien, zoals vlier en varens. De knotwilg is niet zelfzuchtig. De boom moet om de twee of drie jaar gesnoeid worden. Vele vrijwilligers werken zich op een vrije zaterdag hiervoor in het zweet. Bij gebrek aan vrijwilligers zetten wegbeheerders machines in. Die zijn niet zo nauwkeurig. Fietsend door de polders zie ik soms half afgebroken takken als pijnlijke wonden de lucht insteken. Arme wilg, denk ik dan.

0

KERKSLUITING

Dagelijks

Naar aanleiding van mijn oproep vorige week om ideeën aan te dragen voor blogs noemde lezer Gerard het onderwerp kerksluiting. ‘Meer en meer godsgebouwen leggen het loodje, eerst door buitengebruikstelling, vaak een voorbode van sloop. En dat terwijl jij en ik als zanger / koorlid afhankelijk zijn van deze akoestisch interessante gebouwen.’

De Willibrorduskerk in Vleuten

Op 4 mei ben ik bij de herdenking van de oorlogsslachtoffers in Vleuten. Voorafgaande aan de twee minuten stilte bij het verzetsmonument is er een samenkomst in de Willibrorduskerk. Dat is de kerk van mijn jeugd, ik ben er jaren niet geweest. Met gemengde gevoelens loop ik naar binnen. Mijn ogen gaan de kerk rond. Het is niet meer mijn huis, maar het voelt zo vertrouwd.
Ik zat altijd bij mijn moeder, zij had een vaste plaats, van achteruit gezien links, aan de vrouwenkant. Mijn vader zat rechts vooraan, in de bank van de armenmeesters. Op mijn knietjes keek ik uit op het Maria-altaar met het glanzende koperen Mariabeeld. Ik was er eens met mijn kleuterklas. Ieder kind mocht een kaarsje aansteken. Toen ik als een van de laatsten aan de beurt was, bleken de kaarsjes op.
De kruiswegstatie, de biechtstoelen, het door mijn familie gemaakte smeedwerk: veel in deze kerk is nog hetzelfde als zestig jaar geleden. Ik kijk naar de gebrandschilderde ramen. Mijn ogen blijven hangen bij een rood-wit geblokt element. Dat deed me vroeger altijd aan een clown denken, dat vond ik niet passen. Buiten achter de kerk zag ik ooit kleine splinters gekleurd glas liggen. Die zagen er prachtig uit, maar ik nam ze toch maar niet mee.
Vooraan houdt Sint Willibrord op zijn sokkel zijn staf stevig omklemd. Mijn oom had zo vaak gebeden tot deze patroonheilige dat hij, eenmaal ingetreden in het klooster, de naam Willibrord kreeg toegewezen. Zo liggen hier vele herinneringen.

Interieur Willibrorduskerk

Kom ik tijdens een vakantie langs een kerkgebouw, dan loop ik altijd naar binnen. Vanwege de kunst, de stilte, de sfeer. Tenminste, zo houd ik dat mijzelf voor. Maar doe ik dit wellicht ook om weer even terug te gaan in de tijd? Om weer de geborgenheid uit mijn jeugd te voelen? De gemeenschap waarvan ik ooit onderdeel heb uitgemaakt? Als er één ding is dat ik als niet-gelovige nu mis dan is dat denk ik dat gemeenschapsgevoel.
Ik ben benieuwd hoe onze kinderen en kleinkinderen tegenover de afbraak van kerken staan en welke gebouwen zij willen bewaren. En onze nakomelingen over honderd jaar, welke gebouwen zouden zij voor sloop willen behoeden? Het Groninger Museum, TivoliVredenburg in Utrecht, het wooncomplex Jonas in Amsterdam, deze week uitgeroepen tot Gebouw van het Jaar? We leven in zo’n vluchtige tijd, waarin de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen.

Eind negentiende eeuw zijn er honderden katholieke kerken gebouwd. Alfred Tepe alleen al ontwierp er zeventig voor de provincie Utrecht, in dezelfde neogotische stijl. Die hoeven niet alle bewaard te worden. Als er maar een aantal mooie exemplaren overblijven. Niet alleen om in te zingen, maar ook voor momenten van stilte. En om onze toevlucht te zoeken in de hittegolven die ons nog te wachten staan.

8

WEBLOG

Dagelijks

Dit wordt mijn 500e blog, een gelegenheid om even bij stil te staan. Vanaf 14 januari 2013 heb ik nagenoeg iedere week een tekst geplaatst over een dagelijkse gebeurtenis, een jeugdherinnering, een vakantiebelevenis.
Waar haal je toch iedere keer de inspiratie vandaan, hoor ik wel eens. Houdt dat nu nooit eens op? Dat was ook mijn zorg toen ik tien jaar geleden aan deze blog begon. Ik vreesde de dag waarop ik niets meer zou weten te schrijven.
Onderwerpen zijn er genoeg, zie de ochtendkrant. Maar ik vind het niet zo aantrekkelijk om mij in de orkaan van meningen over de actualiteit te storten. Bovendien weet ik niet altijd wat ik van iets moet vinden. Belangrijker nog is dat een thema mij moet intrigeren, vrolijk maken of irriteren. Ooit legde ik een uitgebreide lijst van mogelijke onderwerpen aan. Ik kijk er nooit meer op. Af en toe zit ik weliswaar met mijn handen in het weinige haar. Maar meestal dienen de onderwerpen zich vanzelf aan. Soms met meerdere tegelijk.

Er zijn ideeën die zich op de fiets of in de trein al tot alinea’s tekst ontwikkelen. Dan moet ik snel wat aantekeningen maken voordat de zinnen zich ergens in mijn brein verstoppen. Meestal schrijf ik het stuk op maandag. Waar ik aanvankelijk vaak de zevenhonderd woorden overschreed is vijfhonderd nu de grens. Is de inspiratie hoog dan ben ik in een uurtje klaar. Maar het komt voor dat ik lange tijd gebogen zit over de laptop en mijn vingers boven de toetsen blijven hangen. Dan kijk ik mijmerend uit over de boomgaard achter ons huis en vraag me af, waarnaartoe die aalscholver op weg is. Of ik pak mijn kijker om te checken of die bruine vlek in de boom ver weg een buizerd is. Soms moet ik onderzoek doen, in mijn archief, mijn geheugen, het internet. ‘Jij weet nog zoveel’, hoor ik vaak. Ik weet juist heel veel niet, denk ik dan.
In die gevallen ben ik de hele ochtend bezig. Als het concept af is en ik de boterhammen voor de lunch klaarmaak schieten me altijd aanvullingen te binnen. Herlezen maakt een tekst beter. Zo schaaf ik bij totdat ik op zaterdagavond de blog aan G. voorleg. Ik wil weten of ik me niet ergens vergaloppeer. Wat nooit gebeurd is. Wel hebben we een enkele keer discussie over de vraag of een formulering niet te grof of te overdreven is. Nuances zijn correcter maar saaier.

De moeder aller vragen is natuurlijk: waarom deze blog? Ik schrijf omdat ik er aardigheid in heb, was mijn antwoord in het allereerste stuk in 2013. Zo is het nog steeds. Terugkijkend is de wekelijkse oefening tevens een leertraject voor het schrijven van mijn boeken.
Ik verwacht niet dat ik nog eens vijfhonderd stukjes ga schrijven. Maar je weet het nooit. Heb je een onderwerp wat je hier graag behandeld wilt zien of een vraag die je wilt stellen, laat het me, op welke manier dan ook, weten.

3

VOLKSCONCERT

Muziek

In 1898 sloegen het Utrechts Stedelijk Orkest en het sociëteitsgebouw Tivoli, de thuisbasis van het orkest, de handen ineen. Op 14 februari vond het eerste USO-Volksconcert plaats. Voor de eenheidsprijs van een dubbeltje mochten onbemiddelde mensen, die anders nooit een klassiek concert bijwoonden, kennis maken met de muziek van Beethoven en Mozart. Het Tijdschrift Oud-Utrecht besteedde onlangs aandacht hieraan.
Het initiatief paste in een bredere beweging in de negentiende eeuw om de onderklasse te verheffen. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen stimuleerde educatieve en culturele activiteiten, inclusief de totstandkoming van bibliotheken en spaarbanken (de Nutspaarbank). Het motto van ’t Nut klinkt nog altijd actueel: ‘kennis is de weg naar persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling.’ In 1829 werd de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst opgericht. Het idee van de Volksconcerten was in de jaren zestig in Parijs ontstaan. Daar wilde men de gewone man, die alleen op volksliedjes en varietémuziek afkwam, wel eens wat anders laten horen.

Eerdere pogingen om in Utrecht Volksconcerten te organiseren waren gestrand. Er ontbrak een goede concertzaal. Dat argument verviel toen Tivoli in 1871 haar deuren openden. Het gebouw aan de Kruisstraat in Utrecht beschikte destijds over een zaal met vijftienhonderd zitplaatsen en elfhonderd staanplaatsen op de galerijen. Maar Tivoli zag geen brood in uitvoeringen voor de gewone man. Het was een commercieel bedrijf. Men moest het hebben van voorstellingen met doorlopende bediening. Dat botste met de aard van de klassieke concerten. Bovendien verwachtte Tivoli schade aan glaswerk en meubilair als men het gewone volk zou binnenlaten.
Het was in 1898 de Volksbond tegen Drankmisbruik die zorgde voor een doorbraak. De Bond verzorgde avonden ‘met een hoog moreel karakter’. Een klassiek concert paste prima in die opzet. Het bestuur van het USO garandeerde dat er alleen zitplaatsen zouden worden verkocht en dat sterke drank en roken niet waren toegestaan. ‘Moeders met zuigelingen kunnen, in het belang der goede orde, niet worden toegelaten.’

Het Utrechts Stedelijk Orkest in Tivoli

Het eerste volksconcert was een groot succes. Het publiek had zich keurig gedragen. Van toen af aan volgden meer uitvoeringen. Het waren vooral onderwijzers, kantoorklerken, winkelbedienden en spoorwegbeambten die de zaal vulden. Maar er waren ook concerten die mede door de Sociaal Democratische Arbeiderspartij georganiseerd werden, klassieke muziek met De Internationale als toegift. De vaste abonnementhouders van de USO-concerten protesteerden tegen de Volksconcerten. Zij wilden niet dat de symfonieën waarvoor zij de volle prijs betaalden tegen een veel goedkoper tarief ook op andere avonden werden uitgevoerd.
Zouden mijn familieleden in die tijd klassieke concerten hebben bezocht, vraag ik mij af. Het is niet overgeleverd. Mijn vaders tante Christien speelde Brahms op de piano. Opa Van Dijk zong in de Utrechtse zangvereniging Orpheus, een gerenommeerd mannenkoor onder leiding van Cornelis Galesloot, door dagblad De Tijd lovend ‘de nestor onder onze koordirigenten’ genoemd. Het koor reisde naar concoursen in Brussel en Essen en won daar hoge prijzen.

Het USO ging decennia door met de Volksconcerten. Toen in 1943 NSB’ers en Duitsers zich de beste plaatsen hadden toegeëigend is men met uitvoeringen gestopt. Na de oorlog kwam het concert voor de gewone man niet meer terug. Nu hebben we André Rieu en het tv-programma Maestro.

1

DE TURK

Herinnering

Huize Alenvelt, foto: K. Nanninga

Aan de rand van Vleuten stond in mijn jeugd Huize Alenvelt. In de tuin stond een theekoepel. Die werd ‘het huisje van de Turk’ genoemd, naar een man die destijds de enige dorpsbewoner van allochtone afkomst moet zijn geweest. Hoe was hij daar terechtgekomen?
V. Voorn heeft ooit de geschiedenis in het tijdschrift van de historische vereniging beschreven.
Het verhaal begint bij de familie Van Bijlevelt, de rijkste familie van het dorp. Men bezat landerijen, huizen en boerderijen. In 1900 was er nog één telg over: Pouwlina, geboren in 1869. Haar vermogen bedroeg in 1929 f 322.000 (huidige prijspeil: 3 miljoen euro). Zij was weliswaar schatrijk, maar, volgens de overlevering, beslist niet knap. Het lukte haar niet om aan de man te komen.
Zij maakte vele reizen naar het buitenland. In 1909 ontmoette zij in Turkije Djemal Effendi, met wie zij een jaar later trouwde. Nadat Djemal gestorven was trouwde Pouwlina in 1922 met Hassan Tahsine, een man van Albanese afkomst. Omdat hij zeventien jaar jonger was dan zij dacht men dat hij om het geld met haar was getrouwd. Tahsine bleek een ongewenste vreemdeling in Turkije, het paar vestigde zich daarom in Huize Alenvelt. Daar begonnen al snel de moeilijkheden.

Tahsine onderweg met zijn huishoudelijke hulp

Hassan en Pouwlina hadden vaak ruzie, vooral over geldzaken. Hij was opvliegend van karakter. Zijn vrouw diende binnen te blijven, de buitenwereld was voor hem. Aan het einde van de ramadan hield hij een groot feest waar vele dorpsbewoners zich tegoed deden aan lekkernijen. Dit tot ergernis van de pastoor. Pouwlina was katholiek. De familie had ‘voor eeuwig’ een bank met acht plaatsen in de kerk. Die bleven iedere zondag leeg, want Pouwlina leefde ‘in zonde’ met een moslim. De pastoor verbood daarom zijn parochianen nog langer een feest in Huize Alenvelt te bezoeken.
De dorpsbewoners vonden ‘de Turk’ maar een vreemde man. Hij liep vaak ongeschoren in een kamerjas rond en had merkwaardige eetgewoonten. Zo haalde hij eens een krop sla uit de grond en at die ter plekke in één keer op. Vervolgens ging in het dorp het verhaal rond dat hij, op bezoek bij de burgemeester, de seringen uit een vaas verorberd had.
De volwassenen bleven weg. Maar voor de kinderen stond Tahsine met een doos snoepjes aan de weg. Zij mochten met hem mee naar een hut in het bos achter het huis die hij had ingericht met oosterse tapijten. Personeelsleden mochten niet binnen komen. Dat leidde tot een ruzie tussen Hassan en een vader. ‘U bent onbeleefd, u moet uw hoed afzetten voor mij’, zei Hassan. Er ontstond een vechtpartij. De toegesnelde veldwachter zou, volgens de overlevering, tegen de vader hebben gezegd: ‘had hem maar kapot gemaakt.’ Tahsine werd aangeklaagd vanwege kinderlokkerij. Omdat de kinderen verklaarden dat er niets onoorbaars was gebeurd werd hij vrijgesproken.

Pouwlina overleed in 1947, geheel vereenzaamd. Zij had in het geheim haar man onteigend. Tahsine vocht dit bij de rechter aan, met succes. Hij schonk uit de erfenis een groot stuk land aan een katholieke woningstichting voor de bouw van Jozefzorg, een bejaardenhuis. In de overeenkomst had hij geregeld dat het huis ook niet-katholieken moest opnemen. Hij overleed in 1957. De verhalen bleven nadien nog lang hangen.

0

TON

Herinnering

Het gymnasiumgebouw aan de Kromme Nieuwe Gracht in Utrecht

Deze week was er een reünie van het Bonifatius Lyceum. Ik liep wat verdwaald door het gebouw tussen grote aantallen onbekenden. Tussen ogen die zochten naar een teken van herkenning onder de rimpels en het grijs. Ik miste Ton.
In januari 1966, halverwege mijn tweede jaar van het gymnasium, vertrok mijn buurman naar de hbs. Het was ook het moment dat een nieuwe jongen in onze klas werd geplaatst, Ton. Omdat er naast mij een plekje vrijgekomen was werd hij als vanzelf mijn nieuwe buurman. We hadden elkaar niet uitgekozen, maar we zouden niet meer uit elkaar gaan. Tot het einde van de middelbare school, viereneenhalf jaar lang, deelden we wat er op onze weg kwam.
Ton was een jongen met een bleek gezicht en donkerblond, lang krullend haar. Hij was niet knap, maar hij had iets stoers, iets ongepolijsts waarmee hij voortdurend de aandacht van de meisjes wist te vangen. Wij verschilden op veel punten veel elkaar. Hij kwam uit een arbeidersmilieu, ik uit de middenklasse. Hij was de oudste thuis, ik de jongste. Ik maakte iedere dag mijn huiswerk, hij deed dat zelden. Zijn intelligentie en zijn bravoure maakten dat hij desondanks veelal hogere cijfers haalde dan ik.

Ton op mijn kamer, Achter St. Pieter, in 1980

Wat heeft ons gebonden, vraag ik mij nu af. We toepten iedere dag met elkaar. Daarin waren wij het meest fanatiek van de hele klas. We holden op vrijdagmiddag in de pauze naar een platenzaak om de nieuwe Top 40 te halen. We maakten lol. Het gymnasium met alle aandacht voor de klassieke oudheid, voor het cultureel verhevene van de Franse barok en de Engelse poëzie, het boeide ons bar weinig. We waren aan het overleven. De school was een oefening in plichten en uithoudingsvermogen. Na het eindexamen wachtte de vrijheid, dan zouden we worden losgelaten en konden we onze eigen gang gaan, zo voelde het.
Ton ging rechten studeren, ik psychologie. Niet alleen in deze keuze liepen onze wegen vanaf toen uit elkaar. We aten weliswaar elke dinsdag frietjes op de mensa en elke vrijdag nasi bij Veritas. We voetbalden nog wel eens als jonge honden op straat. Maar hoe meer de tijd verstreek, hoe minder we elkaar zagen. Hij grossierde in vriendinnen, ik was ernaar op zoek. Zijn kamer was een puinhoop, ik hield van opgeruimd. Hij liet zich leiden door wat hij tegenkwam, ik legde mijzelf hoge eisen op. Aan het einde van onze studietijd was onze vriendschap gekrompen tot een toevallige ontmoeting in de stad. Of Ton belde mij omdat hij wilde weten wat de titel van een of andere elpee was. Ik vroeg dan hoe het met hem was, ik wilde herinneringen delen. Als ik voorstelde om weer eens een afspraak te maken hield hij de boot af. ‘Ik ben erg op mijzelf.’

In 2004 las ik tijdens het ontbijt zijn overlijdensadvertentie in De Volkskrant. Even later, op de fiets naar mijn werk, kreeg ik tranen in mijn ogen, van verdriet maar misschien nog wel meer van nijd. Ton was er niet meer. Godverdomme, zei ik hardop in mijzelf, fietsend tussen de Bilt en Zeist. En nog eens, godverdomme. Ik kon nu nooit meer verhalen ophalen over hoe het was geweest. Over alles wat we met elkaar hadden gedeeld.
Ik toepte over, hij ging weg. Had ik de beste kaarten gekregen?

0

FAMOUS BLUE RAINCOAT

Herinnering

Op de radio klinkt een lied, ik herken het direct, maar de titel en de zanger komen niet in me op. Het moet heel lang geleden zijn, dat ik deze muziek gehoord heb. Het is een trage Engelstalige ballad gezongen door een man die zichzelf op een gitaar begeleidt. Hij heeft een monotone, melancholieke stem en hij zingt het lied op een bijna verveelde manier, alsof het hem niets kan schelen hoe het klinkt. Dat kon Leonard Cohen wel eens zijn, bedenk ik. Het voelt als het toppunt van somberheid. Bij de afkondiging spits ik mijn oren naar het kleine radiootje in onze keuken. Famous blue raincoat heet het lied, van, inderdaad, Leonard Cohen.


Flarden van regels komen terug: and Jane came by with a lock of your hair. Ik heb geen idee waar de tekst over gaat. Ik luisterde vroeger nauwelijks naar de tekst. Het was de melodie die mij meenam. Ik lees nu op internet dat het een nummer is van de elpee Songs of love and hate. Dan komt er meer in mijn herinnering terug. Het is 1971, ik zit in het tweede jaar van mijn studie. In die tijd heb ik regelmatig contact met medestudent H. Hij is weg van Leonard Cohen, omdat die zo ‘heerlijk depressief’ klinkt. Hij zegt het met een lach, maar hij meent het. Luisterend naar Cohen kan hij wegzakken in somberheid, want het leven is nu eenmaal vreselijk zwaar.
Ik sta versteld van H.’s zwelgen in negatieve gevoelens. Ik moet in die jaren iets van sombere gevoelens opgemerkt hebben, was het niet bij mijzelf, dan toch zeker bij mijn vader. Maar het aandacht geven aan en zeker het opzoeken van die donkerte was me volkomen vreemd. Zo was ik niet opgevoed. We waren ons nauwelijks bewust van gevoelens, positief of negatief. Er werd nooit over gesproken.

Beeld: www.issuu.com

De eerste jaren van mijn studie psychologie hielpen er ook niet bij. Ik leerde hoe je muizen moest leren om een hekje te openen, hoe de beelden die je ziet omgekeerd naar de hersenen worden gestuurd en wat de voorwaarden zijn voor deugdelijk wetenschappelijk onderzoek. Met mensen en met gevoelens had dat niets te maken. Totdat een assistent in een studiegroep opeens zei, dat hij het gesprek zó spannend vond, dat hij met het zweet in zijn handen zat. Hoe durfde hij daarover zo eerlijk te zijn? Voor het eerst realiseerde ik me dat het tonen van je gevoelens een teken van kracht kan zijn.
Daarna deed de sensitivity training zijn entree: hoe sta je in de groep en hoe komt de ander op jou over? Het was opnieuw vriend H. die voor de volgende confrontatie zorgde. Hij had een spel over emoties gekocht. Het doel was om boosheid, opgewektheid of verlangen uit te beelden met, al naar het kaartje dat je kreeg, je gezicht, je handen, je hele houding. Ik wrong mij in diverse bochten om ‘hoop’ met mijn lijf uit te drukken. Dat was eens maar nooit weer.
Ondertussen draaft Jane de hele week al met the lock of your hair door mijn hoofd. Hoe dat in mijn hersenen verloopt heb ik nooit geleerd.

1

PAARTIJD

Dagelijks

De bomen staan op ontbotten, de wind waait om het huis, de regen slaat neer op de tuintegels en het stel meerkoeten achter ons huis heeft het voorjaar in de bol. Door het jaar heen zwemmen ze wat heen en weer, de kop meebewegend in de richting die ze gaan, zodat ze zich niet vergissen. Ze duiken onder water om voer te zoeken en zijn vooral bezig om andere watervogels uit hun leefgebied te jagen. Dan zwemmen ze met hun kop half onder water, zodat de vijand hen niet ziet. Ze voeren het tempo op en fladderen opeens met veel kabaal over de vaart. Vliegen kan je het niet noemen. Het is snelwandelen over het water.
Maar nu laten de meerkoeten hun gewoonten even varen. Het is tijd om te paren. Anders dan bij veel andere vogels is er in meerkoetenland geen waarneembaar onderscheid tussen het mannetje en het vrouwtje, zodat wij continu zitten te gissen wie wie is. Beide soorten hebben een gelijk aandeel in het uitbroeden van de eieren, beide zijn even actief in het voeren van de jonkies. Maar in deze paartijd tonen ze dan eindelijk hun ware aard, tenminste zo zie ik het. G. is er nog niet helemaal zeker van.

Dit jaar gaat het vrouwtje voortdurend op een plek in het riet achter ons huis zitten. Een nauw omsloten plaats die enige beschutting geeft. Maar wel met een ondergrond van stoppelige stengels. Dat lijkt me geen ideale plek, maar ik ben dan ook geen meerkoet. Het beestje gaat daar zitten als een oude vrouw die uitrust op een bankje in een park. Ze heeft de tijd, ze doet verder niets. Ze wacht. Dat kan een tijd duren. De twee meerkoeten zijn vaak langere tijd niet bij elkaar in de buurt. Ze lijken elk een beetje een eigen leven te hebben, dat ziet er wel geëmancipeerd uit.
Het vrouwtje wacht en wacht en dan komt op zijn dooie gemak het mannetje aanzwemmen. Als een oude heer die zijn vaste ochtendwandelingetje in het park maakt. Hij kijkt eens naar links, hij kijkt eens naar rechts, alles kalm en bedaard. Als hij in de buurt van het vrouwtje komt, tenminste de meerkoet die ik ervan verdenk het vrouwtje te zijn, verandert hij nog niet van gedrag. Je zou verwachten dat hij beleefd zijn hoed afzet en ‘mòògge’ gaat zeggen tegen de vrouw op de bank. Of dat hij zonder omkijken aan haar voorbij loopt. Maar dan, op het laatste moment, vlak voor hij haar voorbij is, lijkt hij van gedachten te veranderen. Ik heb dit al een paar maal zien gebeuren. De mannetjesmeerkoet koerst op het vrouwtje af. Kruipt er wat onhandig bovenop, alsof hij last heeft van stramme spieren. Hij zit een fractie bovenop haar, een of twee tellen, dan stapt hij weer het water in, de klus is geklaard. Het vrouwtje volgt. Ze zijn weer in de modus van het schijnbaar doelloos heen en weer zwemmen. Geen glimp van opwinding, geen teken van genot. Het zakelijke neuken, ik kan het niet anders betitelen.

0

BOVENOOGLID

Dagelijks

Ik zit aan de ontbijttafel en schenk een kop thee in. Ik ben wakker, zoveel is zeker, maar tegelijkertijd ben ik nog niet met al mijn zintuigen paraat. Het ontwaken is nog niet geheel voltooid. Ik zie dat G. naar me kijkt en dat haar iets opvalt. Scheerschuim op mijn oren, een scheerwondje op mijn kin, mijn overhemd niet goed dichtgeknoopt, zoiets.
‘Heb je vast geslapen?’
‘??’
‘Je ene ooglid valt over je oog.’
Ik voel nu zelf ook een kleine ongerechtigheid boven mijn linkeroog. Ik haat het als ik zelf niet in de gaten heb dat iets niet goed is. Als iemand opmerkt dat ik er moe uitzie of kringen onder mijn ogen heb. In een klap ben ik helemaal wakker.
‘Ach, wat. Dat verdwijnt wel weer.’
Dat mijn beide kleindochters ook aan tafel zitten maakt het er niet beter op. Ze kijken fris uit hun ogen, vol energie, zijn een toonbeeld van jeugdige schoonheid. Daar zit ik met mijn oude lelijkheid tegenover.
‘Misschien kan je het een beetje wegwrijven’, probeert G. te helpen.
Om niet te eigenwijs te lijken volg ik haar advies, met weinig overtuiging.

Na het ontbijt loop ik toch eens naar de spiegel. Ik zie een hond met treurige ogen. Het is niet meer dat frisse gezicht waar iets van uit gaat. Al was ik me lange tijd niet van de aantrekkingskracht bewust. Ik hoorde de complimenten pas toen het voorbij was. Ik duw het vel nog eens omhoog, tevergeefs. Dingen vergeten, kale plekken op mijn hoofd, complexe detectives niet meer kunnen volgen, spieren die verslappen, van alles hangt omlaag. Het is niet te vermijden. Het hoort bij de leeftijd, dus waarover zou ik me druk maken? Ik hoef geen vrouw meer te veroveren, geen sollicitatie te doen, geen indruk te maken. Het belang van het oordeel van anderen wordt geringer naarmate de leeftijd vordert. Dus waarom mij elke dag scheren? En dat oudemannenvest is weliswaar versleten, maar wat maakt dat uit? Of is dit gespeelde bravoure? Ik probeer wel in conditie te blijven.

Later die dag, als de kwaal nog niet geheel is weggetrokken, raadpleeg ik dokter Google. Het is niet het ooglid dat voor mijn oog hangt, maar het bovenooglid. Het is voor het eerst dat ik dit woord lees. ‘U kunt 1 of 2 hangende bovenoogleden hebben’, aldus thuisarts.nl. Dat scheelt dan weer, het aantal is te overzien. Misschien is twee voor de symmetrie eigenlijk wel zo aardig. De klacht is veelal, dat je minder goed kan zien. Er hangt een vervelende flap voor je pupil. ‘Het kan ook zijn dat u geen klachten heeft, maar dat u een hangend oog niet mooi vindt.’ De website noemt niet de mogelijkheid dat de partner er klachten over heeft. Is er een medische noodzaak dan wordt een operatie vergoed. Voor een cosmetische correctie moet je zelf je portemonnee trekken.
Ik kan er nu nog luchtig over doen, mijn bovenooglid heeft zich weer teruggetrokken. Het is een delicate balans. Laat ik het even afkloppen.