Schrijven, Lezen, Leven.
0

CHEERIO

Herinnering

foto: Emiel van Moerkerken – copyright: www.vanmoerkerken.nl/fotoarchief

Amsterdam, 1956. Er wordt gedanst op de stoep voor een zaak aan de Lindengracht. Het weer is mooi, de mensen dragen geen jas. De zon lijkt niet erg hoog te staan. Ik gok op een mooie voorjaars- of najaarsdag. De foto moet rond het middaguur genomen zijn. Prominent in beeld dansen verschillende jonge vrouwen in een stofjas. Het zijn medewerksters van de Venco Dropfabriek die ook aan de Lindengracht gevestigd is. Het kan niet anders of zij hebben lunchpauze. In plaats van naar de kantine zijn ze naar buiten gegaan. Daar wordt muziek gedraaid, daar is gezelligheid en afleiding.
Tussen al die mensen in hun werktenue of hun doordeweekse kloffie steekt de man in zijn kostuum met wijdvallende pijpen wel erg netjes af. Zou hij op kantoor bij de dropfabriek werken? Zijn partner draait rond, haar rok en stofjas draaien mee. Rechts van dit stel zien we een ander type man, in donkere kleren, een sigaret stoer in de mondhoek, zijn haren lijken bijna een Elvis-kuif. Danst hij eigenlijk wel met de vrouw die we op de rug kijken?
Helemaal rechts staan enkele jongemannen die niet meedoen. Terwijl er toch voldoende vrouwen beschikbaar zijn. Vooral de tweede man rechts staat erbij alsof hij er de pest in heeft dat hij geen partner heeft. Het feit dat dat kantoorpikkie in zijn nette pak daar wel rondzwiert lijkt voor hem wel zout in de wonde.

Het is halverwege de jaren vijftig, Nederland is herrezen uit de schade van de Tweede Wereldoorlog. ‘Kop op, de schouders eronder, de handen uit de mouwen’, zo zou de tijdsgeest samengevat kunnen worden. Misschien is daardoor de behoefte aan ontspanning erg groot. Er komt een ware dansrage op. Dansscholen schieten uit de grond, in het weekend kan overal gedanst worden. De radio is heel populair. Elke omroep heeft zijn eigen dansorkest. Misschien zwiert men op de Lindengracht wel op Cheerio, cheerio, de hit van Willy Vervoort:

Weg met de zorgen en weg met ’t verdriet
We komen er wel ook al zijn w’ er nog nog niet
Want de jongens van Tromp en Piet Hein
Die krijgen ze lekker niet klein
‘r zat vijf jaar de mot in
Maar nu zit er schot in
En Hollanders willen we zijn.

Journalist Rudie Kagie schreef in 2019 in het magazine Ons Amsterdam: ‘Altijd opgewekt, meestal zacht, soms keihard klonk er muziek vanuit de luidspreker van platenwinkel De Draaitafel aan de Lindengracht. (…) De zaak was een drukbezocht ontmoetingspunt voor liefhebbers in de vanouds zang- en danslustige Jordaan.’ Eigenaar Ger Bruggeman organiseerde talentenjachten. Zo ontdekte hij Johnny Jordaan en Tante Leen.

Een reproductie van deze foto van fotograaf en cineast Emiel van Moerkerken heeft jarenlang ingelijst op mijn kamer op het werk gehangen. Nu hangt ie thuis op onze werkkamer, schuin boven de computer.
Waarom heb ik de reproductie ooit gekocht en waarom ben ik er nog altijd niet op uitgekeken? Ik hou van de vrolijkheid, de eenvoud en de nostalgie die eruit spreken. Misschien had ik, net als de dames van Venco, wel behoefte aan wat ontspanning op mijn werk.

3

VERHALEN VAN EEN ADOLESCENT

Herinnering

‘Na het eten pakte hij de krant, ging op zijn buik op de grond liggen en bekeek de koppen. ‘Er staat weer heel erg weinig in’, mijmerde hij. (…) De tv-film kon zijn aandacht niet vangen. Hij was erbij gekomen toen het al even bezig was. Maar buiten dat werd hij toch teveel afgeleid door zijn eigen gedachten. ‘Maar als ik hem uitdoe’, overwoog hij, ‘blijft er weinig meer over.’
Dit is een fragment uit een verhaal dat ik schreef toen ik eenentwintig was. Ik werkte dat jaar bij een aannemer, kreeg na verloop van tijd flinke rugpijn en meldde mij ziek. Ik moest de hele dag thuis blijven, omdat ieder ogenblik de controleur van de ziektewet kon aanbellen. Starend uit het raam van mijn kamer kreeg ik voor het eerst de ingeving om te schrijven. In twee jaar schreef ik zo’n vijftien verhalen, anderhalf bloknoot vol. Daarna stopte het.
Ik schreef over een jongeman die niet weet wat hij met zijn leven aan moet. Die, zoals de hoofdpersoon in Der Winterreise wegloopt en de eenzaamheid opzoekt. Ik schreef over mislukte relaties, over het verlangen naar het eenvoudige landleven, over het vrijen met een boerendochter in een grassige greppel. In lange zinnen met ouderwets aandoende woorden (verpozing, onledig houden met, thee nuttigen) beschreef ik de gemoedstoestand van de protagonist.

Ondertussen zette ik me af tegen burgerlijke gezapigheid: tegen pas getrouwde stellen met een jampothouder op tafel en tegen mensen die elke avond op de bank achter de tv hangen. Ook de katholieke kerk kreeg ervan langs, zoals de dagsluiter op tv die aandacht vroeg voor de biecht. Het hoogtepunt van een vrijpartij associeerde ik met de consecratie in de mis.
Geleidelijk waagde ik me aan een ander type verhaal: feitelijke observaties uit het dagelijkse leven, zoals over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar tijdens een treinreis voorzichtig aftasten. Zij wil hem, hij haar niet. En over een rusteloze man in de hal van het ziekenhuis. ‘Dan grijpt hij een zakdoek uit zijn zak, neemt zijn bril van zijn tengere gezicht en veegt de glazen schoon, langzaam en nadenkend. Met wat vluggere bewegingen zet hij vervolgens de bril weer op.’ Later blijkt dat zijn vrouw is overleden.

De stukken nu weer lezend kost het me moeite om mijn eigen kritiek te negeren en geen schaamte te voelen. Maar ik kan ook genieten van levendige details (het slippende geluid van de volle spoel van een bandrecorder; ‘wanneer de deur van het café openging verwaaide de rook onder de felle lampen boven het biljart’; ‘door de openstaande deur van zijn kamer klonk de stem van Ad Visser: ‘Avro’s Toppop tv-tip!’).
Zonder dat ik het me bewust was heb ik op dit blog de afgelopen jaren diverse jeugdherinneringen beschreven die ook in deze verhalen voorkomen, zoals het stuk onlangs over de begrafenis en de misdienaar. Hoe dan ook, de stukken vormen een mooi inkijkje in de ziel van een eenentwintigjarige. Een fotoalbum in woorden.

3

SKEELERS

Dagelijks

Hoewel ik dit eigenlijk niet de plaats vind om mijn gezondheid te bespreken, moet ik ter inleiding van mijn onderwerp iets vertellen over mijn conditie. Sinds vorig jaar heb ik last van tintelingen en dove gevoelens in benen en armen. Er valt goed mee te leven. De meeste irritatie ervaar ik op de racefiets, als mijn gestrekte armen een deel van mijn bovenlichaam dragen. Huisartsen spreken wel van neuropathie. Dat wil in goed Nederlands zeggen dat ik een zenuwlijder ben. Behalve dat ik nu eindelijk bevestigd zie wat ik altijd al gedacht heb, schiet ik met die term niets op. Een goede behandeling is er namelijk niet. Bewegen is goed, elke dag een half uur fietsen bijvoorbeeld zou mooi zijn…. waarmee de cirkel van het gebrek rond is (doet me denken aan There’s a hole in my bucket van Harry Belafonte.)
Skeelers dus, dacht ik toen, dan kan ik toch buiten sporten.
Ik zie kinderen op straat schuivend lopen op die hoge schoenen met vier wieltjes. Een enkele keer racet er een gespierde god op hoge snelheid hier door het park. En in Utrecht zagen we op zomerse vrijdagavonden nog wel eens een optocht van honderden jongvolwassen skeelerrijders op de maat van luide discoklanken de stad uitrollen. Maar de eerste bejaarde op inline skates moet ik nog tegenkomen. Dus ook in dat opzicht is er een wereld te winnen.

De dichtstbijzijnde speciaalzaak bevindt zich in Achterveld, een dorp tussen de weilanden ten oosten van Amersfoort. Men beweegt zich daar dus niet alleen voort op tractoren of klompen.
Met enige schroom loop ik op de voordeur van de winkel af, een gevoel dat ik probeer te verbergen door achteloos om een paar skeelers te vragen, alsof ik om een pondje kaas kom. Ik tref een alleraardigste verkoopster die geheel in mijn houding meegaat en het doet voorkomen alsof ik die dag al de zoveelste bejaarde ben die dringend om een paar skates verlegen zit. Uit de duizelingwekkende hoeveelheid skeelers die in de winkel tentoongesteld worden laat ze mij enkele paren in kekke kleuren passen. Tien minuten later alweer stap ik met een zware doos de zaak uit.

Dezelfde schroom voel ik weer als ik enkele dagen later op een bankje in het park de skeelers aantrek en zeker als ik de bijbehorende knie-, elleboog- en polsbeschermers omdoe en als een aangeklede pop de eerste, voorzichtige slagen maak. Vergeleken met schaatsen is de weerstand van de wieltjes op het asfalt veel groter. Je gaat minder hard en misschien is dat maar goed ook. Snel remmen is er niet bij, tenzij je voor de bermstop kiest. Skeeleren is niet vrij van risico’s. Voor dit blog zou het wellicht het mooiste zijn geweest als ik hier een sappig relaas over een spectaculaire val kan toevoegen. Zo ver is het echter niet gekomen, ik ben overeind gebleven. Ik weet het, het is geen garantie voor de toekomst. Er komt wat bij kijken als je je zenuwen wilt beheersen.

3

WACHTTIJD

Muziek

Afgelopen weekend deed ik tweemaal mee met een optreden van het projectkoor La Rosa. Over de repetities en de uitvoeringen zou ik van alles kunnen schrijven waar de lezer zijn voordeel mee kan doen. Hier wil ik mij echter beperken tot de uren voorafgaande aan het optreden. Profvoetballers moeten minimaal drie uur voor aanvang van de wedstrijd aanwezig zijn. De spieren zijn in tien minuten opgewarmd, dus de rest van de tijd slaat de verveling toe. Bij veel koren waarin ik gezongen heb gaat het niet veel anders.
Het opwarmen van de stem is zo gebeurd. Maar de meeste dirigenten hebben meer noten op hun zang. Sommige willen van elk stuk de beginregels horen, onder het motto: een goede inzet is het halve werk. Er zijn dirigenten die het hele programma nog eens doornemen. En er zijn er die op het laatste ogenblik nog flink willen werken aan wankele passages. De voorbereidingstijd is namelijk altijd te kort geweest. Of, wat minstens zo vaak voorkomt, de ambities van de dirigent waren te hoog. De meest wankele dirigenten geven vlak voor het optreden zoveel correcties en aanwijzingen dat sommige toch al gespannen koorleden het laatste stukje zelfvertrouwen verliezen. Anderzijds heb ik ook een koorleider meegemaakt, die een meditatieoefening van een half uur deed, waarbij de koorleden elkaars klamme handen dienden vast te houden.

Na het inzingen c.q. het repeteren volgt dan het lange wachten. Stel je voor: een te kleine kleedruimte (veelal de kamer van de dominee of pastor voor hij zijn gewijde missie begint), vol met jassen, tassen, uitgehangen kleding, boterhammen, thermoskannen, kartonnen bekertjes, zwarte partituren, brillenkokers, etuis met opmaakspullen. De ene zanger probeert zich in de stilte die er niet is te concentreren, de andere eet een salade (altijd een sopraan of een alt), de derde kleedt zich om.
Dit is het moment waarop blijkt hoe de afspraken over de kleding uitpakken. Waar bijvoorbeeld effen bovenkleding is afgesproken zijn er steevast zangers die een leuk ruitje hebben uitgekozen. Het bekende rode accentje op zwarte kledij wordt door sommige diva’s opgevat als een lang, gebreid vest in een kleur die pijn doet aan je ogen.
Er worden dropjes rondgedeeld en stukjes gedroogde abrikoos of alles wat de stem in optimale conditie moet brengen. Bestuursleden vragen bezorgd waar die man blijft die zou meehelpen bij de kassa. Te midden van dat alles lopen er koorleden die iets kwijt zijn en die na twee rondes tassen optillen en onder stoelen kijken, wanhopig uitroepen: ‘heeft iemand mijn map gezien?’ of ‘ik ben mijn bril kwijt.’

Na lang wachten komen dan de eerste toehoorders. De sfeer verandert nu van gedempt ontspannen naar ernstig saamhorig. Het wordt nog voller in de wachtruimte, allen moet zich daar verzamelen. Sommigen kijken stiekem in de kerk hoe groot de belangstelling is.
Dan breekt het moment van de waarheid aan. De laatste afspraken over opkomen en afgaan worden doorgenomen, waarbij er altijd wel iemand (een tenor of een bas) een grapje maakt over het ‘afgaan’. De rijen voor het opkomen worden opgesteld. Mappen dicht, in de linkerhand. Dan gaat de deur open en klinkt het eerste voorzichtige applaus.

1

APPELS

Dagelijks

De appels onder een hagelnet

Je zou kunnen zeggen dat ik tussen de appels geboren ben. Aan twee zijden van ons huis lag de boomgaard van Toon van Rossum. Als die met zijn tractor en gifspuit tussen de bomen reed en de wind uit het westen kwam, dan kon je maar beter binnen blijven. Fruitteler Floor woonde aan de overzijde. Ik mocht eens kijken in een donkere ruimte. Ik zag ontelbaar veel appels. Ze werden gekoeld bewaard op houten latten boven de koude grond.
Toeval of niet, nu wonen wij weer naast een appelboomgaard. De afgelopen tijd konden we boven uit ons raam het treintje met Polen tussen de boompjes zien gaan en de vol geplukte kisten in omgekeerde richting. We hadden ons al eens afgevraagd wat er bij het telen komt kijken. Daarover weten we nu wat meer, met dank aan Albert Heijn. De fruitteler werkt sinds enige tijd samen met de grootgrutter. Hij teelt een nieuw soort appel, de Sprank, exclusief voor AH. Het winkelbedrijf nodigde zijn klanten uit voor een plukmorgen. Er was plaats voor dertig mensen. Zo togen wij, op regenlaarzen en gehuld in regenkleding, op een natte zaterdagmorgen met onze oudste kleindochters naar de boomgaard.

De fruitteler vertelde dat al zijn inspanningen er iedere dag weer op gericht zijn om te zorgen dat het kleine appeltje dat in het voorjaar ontspruit een half jaar later als een glimmende, blozende vrucht in de schappen ligt. Dat wil ‘de consument’ nu eenmaal. Voor de appels uit mijn jeugd, die met een rot plekje of een rimpeltje, is geen plaats meer. Het lijkt wel een metafoor voor de huidige maatschappij. In het halfjaar van de groei kan van alles mis gaan. Ziekte van de appelboom, beestjes die de vrucht ook lekker vinden en niet te vergeten het weer. Valt er een flinke hagelbui, dan is de oogst verloren. Bij de nieuwe aanplant is er daarom een hagelnet over de boompjes gespannen. Het nadeel is wel dat de buizerd nu niet meer gemakkelijk de mezen kan vangen. Natuurlijk kreeg de teler de vraag naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het antwoord vond ik weinig verrassend: hij werkt zoveel mogelijk met natuurlijke beschermingsmiddelen, maar ‘kan nog niet geheel zonder de traditionele middelen.’ Hoe kan een appel die in oktober geplukt is er in april nog zo fris uitzien? Dat wilde ik ook wel eens weten. Alleen maar donker en koel bewaren zoals Floor dat deed? Het geheim is dat de lucht in de huidige koelcel zuurstofarm is, zodat het groeiproces van de vrucht stopt.

Na deze uitleg kreeg iedere bezoeker een linnen tasje en reden we met het treintje de boomgaard in. Een appel is eenvoudig te plukken door deze met de hand naar boven te draaien. De appels mochten we meenemen, vier tassen vol. Aan het einde van ons bezoek stond er nog appeltaart voor ons klaar.
Thuis zette ik mijn tanden in een Sprank. Het staat me tegen om reclame te maken, maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik deze appel bijzonder smakelijk vind.

1

BEGRAFENIS

Herinnering

In de gang van de pastorie met kapelaan Ter Steeg. Ik sta geheel links.

Een begrafenisstoet bracht me deze week terug naar 1960. Ik zag mezelf weer staan als misdienaar achter in de kerk. Door de reeds geopende buitendeuren stroomden licht en frisse lucht naar binnen. Boven onze hoofden klonk het orgel en voor mij stonden de dragers met de kist. Ik droeg het zilverkleurige wierookvat aan de ketting. De rook kringelde omhoog en kietelde mijn neus. Mijn medemisdienaar droeg een bijna twee meter hoog kruis, met een eveneens zilverkleurig christusbeeld op een zwarte ondergrond. Achter ons stond pastoor Beutener ongeduldig te wachten tot de familie en de overige aanwezigen zich in de rij hadden opgesteld.
Daarna zette de stoet zich in beweging, door het voorportaal naar het buitenlicht. Onder het gebeier van de kerkklokken stapten de dragers voorzichtig de treden af het kerkplein op, om daarna af te buigen naar de begraafplaats achter de kerk. De mannen die de kist op hun schouder voerden droegen zwarte jassen en stijve glimmende hoeden. Als ik het me goed herinner liepen er in de stoet altijd enkele koorzangers mee, oudere mannen die geen verplichtingen elders hadden. Ze droegen een das om de nek, waarvan de uiteinden kruislings links en rechts onder het colbert waren gestopt. Het zangboekje dichtbij het gezicht geheven zongen zij met krakerige stemmen Latijnse teksten die snel vervlogen in de wind.

Ingang van het kerkhof

Een begrafenis vond altijd in de ochtend plaats. Wie aangewezen was om de mis te dienen, hoefde niet de les op school te volgen. Ik voelde me heel wat als ik, met enige afgunst nagekeken door de andere leerlingen, het klaslokaal uitliep. Daarna holde ik door de Dorpsstraat naar de kerk.
Terugdenkend komen er beelden boven van bewolkt, winderig en koud weer. Wij droegen een zwarte toog met een witte superpli, een halflang bovenkleed. Warm voelde dat geenszins, zodat ik in die optocht nogal eens liep te bibberen. Ik wilde dat de dragers een beetje doorliepen, maar ze hielden juist een tergend traag tempo aan.
In alles voelde ik de zwaarte van het moment: het volkomen zwijgen van de mensen, het zwart van de dragers, de ernst op de gezichten. Ik keek altijd even over mijn schouder om te zien hoe de gemoederen waren, hoe strak de gezichten stonden, of er veel gehuild werd of juist niet. Het roerde mij niet. Als je oud bent, dan ga je dood. Zo simpel zag ik dat. Ik kon me niet voorstellen dat ook ik eens oud zou worden.
Zo liepen we traag en stil de honderdvijftig meter naar het kerkhof. Aan het einde van het pad, tegenover de toegang naar het kerkhof, lag Het Kleuterparadijs. Het geluid van de spelende kleuters op het schoolplein vormde een groot contrast met de zwijgende dodenceremonie. Op de begraafplaats gekomen bewoog de stoet zich naar de plek waar vers opgeworpen aarde lag. De kist werd boven het graf geplaatst. Onbewogen zag ik toe hoe enkele dragers de balkjes onder de kist vandaan haalden en andere met behulp van touwen de kist langzaam en gelijkmatig omlaag lieten zakken. Daarna klonk het doffe geluid van aarde die op een houten kist valt.

0

BEESTJES

Dagelijks

Nadat ik de sla in ruim water had gewassen en de bladeren vervolgens nog tweemaal in een vergiet had nagespoeld, zag ik juist op het moment dat ik alles in de slakom wilde doen dat er nog een slakje onder een blad hing. Zo, stevig vastgezogen aan het groen, had ie blijkbaar de overtocht gemaakt van de moestuin naar ons huis, waarna hij nog een paar dagen in de garage had liggen antichambreren. Hij had genoeg te eten gehad. Ik pakte hem met mijn vingers en bekeek hem eens goed. Wat doe ik met het beestje, dacht ik. Mijn reflex was altijd: uit de weg ruimen. Maar nu de bijen aan het uitsterven zijn, de muggen in aantallen afnemen en de hele natuur in gevaar verkeert, begin ik me toch af te vragen of ik mijn gedrag moet aanpassen.

Sommige beesten, zoals spinnen of langpootmuggen kun je goed in potje vangen, vooral als ze tegen een raam of een muur zitten. Potje erop, papiertje erover, en hup, ze kunnen buiten verder spelen. Muizen hebben we niet in huis. Ik zag er laatst wel een door de tuin cruisen. Lijkt me niets op tegen. Soms wandelt er buiten een egel langs. Prachtig beest! Ruim baan voor deze kampioen langeafstandsloper.
Sinds enige tijd hebben we ook een ongenode gast in de tuin. We hebben hem nog niet gezien en dat zal waarschijnlijk niet gebeuren. Hij heeft al heel wat grond verzet. Uit mijn jeugd ken ik een man die tijdenlang doodstil met een geheven spa naast een molshoop kon staan om direct toe te slaan als de mol zijn koppie boven de grond stak. Vooralsnog gedogen we het beest, maar we weten niet of dit verstandig is.
Een ander twijfelgeval zijn de vliegen. Die hebben we in verschillende maten, zij het beperkt in aantal. Het zijn echte volhouders, dat valt nog wel in hen te waarderen. Maar zij kunnen heel irritant zijn als ze op je arm willen zitten of op je boterham met hagelslag. Wuif je ze weg, dan zijn ze binnen de kortste keren weer terug. Naar buiten jagen gaat moeilijk. Dan toch maar de vliegenmepper pakken? Misschien staan ze volgend jaar wel op een rode lijst.

Er zijn tenminste drie beesten die we niet in huis tolereren.
1. De mier. Vanwege het feit dat hij nooit alleen komt. Wat zeg ik, mieren komen in colonnes binnenwandelen, daar komt geen einde aan. Het zijn ijverige schepsels, dat wel. Het gaat me louter om het aantal (al zou ik alleen op basis van dat argument ook wel een paar meerkoeten kunnen doodmeppen).
2. De mug. Omdat ze het steken niet kunnen laten. Bovendien heb ik nog niet ontdekt wat hun positieve bijdrage is aan onze wereld.
3. Het zilvervisje. Ik mag die beestjes niet, het zijn achterbakse kruipers. Op het moment dat je ze ziet schieten ze razendsnel ergens onder. In hun schuilplaats zitten ze zich dan met een vette lach voort te fokken. Geen genade met die soort, schoen erop.
Het slakje mocht verder eten bij het GFT-afval.

2

EEN LESJE OVER KOEIEN

Dagelijks

Het Groene Hart

Ik sta met de boer tussen de koeien op een weiland in het Groene Hart. Waar ik ook kijk zie ik groen gras. Helder groen sappig gras. Rondom is de einder ver weg. Een rijtje bomen, een kleine spitse toren, een paar boerderijen. Boven onze hoofden trekken wolken langs, in een afwisseling van licht- en donkergrijs. De wind heeft hier vrij spel. Enkele kraaien laten zich meevoeren met de stroom, een paar eenden vliegen snaterend op uit een sloot. Verder weg bidt een valkje.
Door toevallige omstandigheden ben ik weer in contact gekomen met een kennis die ik zo’n vijftig jaar geleden regelmatig tegenkwam. A. heeft de boerderij van zijn vader overgenomen. Nu is hij vanwege zijn leeftijd aan het afbouwen. Hij fokt nog een aantal kalveren, die worden na een jaar verkocht. En hij zorg voor enkele droge koeien van een buurman-boer. Nooit van gehoord, droge koeien. Het blijken beesten te zijn die in verwachting zijn en dan een aantal weken droog staan, geen melk geven. Omdat ze dan niets opbrengen, maar wel meetellen in de bureaucratie van de melkproductie in Nederland, verzorgt A. deze koeien in hun droge weken. ‘Ze zijn al een stuk meer ontspannen geworden sinds ze hier zijn’, zegt hij terwijl hij een van hen over de kop aait.

bron: CRV

Tweemaal per dag gaat hij met zijn kar het land achter zijn boerderij in. Bij elke overgang van het ene weiland naar het andere stopt hij om een hek te openen, even door te rijden, weer af te stappen en het hek weer dicht te doen. Tweemaal per dag telt hij of alle veertien koeien er nog zijn. Soms belandt er namelijk wel eens eentje in een sloot. Deze zomer nog had hij zijn kleren uitgetrokken om in de sloot de banden om de schrikachtige koe heen te doen, waarna hij het beest de kant op kon trekken.
A. heeft wat koeken meegenomen voor de dames. Ik leg een brok op mijn vlakke hand en houd die voor zo’n grote, dampende koeienbek. Bang dat zo’n koe tegelijk mijn vingers opeet, hou ik de hand te ver weg, zodat het brokje in het gras valt. Ik wil hem pakken, maar die koe buigt ook voorover. Daar sta ik dan met mijn gepoetste schoenen tussen de koeienvlaaien.
Koeien kalveren nu het hele jaar door, hoor ik. ‘Wanneer noem je een kalf een vaars?’, vraag ik. Na een jaar wordt een kalf een pink. Die benaming was ik vergeten. En na drie jaar wordt een vaars een schot, die kende ik nog niet. Sinds mijn jonge jaren heb ik niet meer tussen de koeien gestaan.
Een koe legt haar forse kop op de schouder van A. Ze heeft donkerblauwe, glazige ogen en daarboven krullende haartjes, als een soort wenkbrauwen. Naast mij staat ook zo’n gevaarte dat aandacht wil. Ik voel de warme adem in mijn nek, daarna een warme schuurlap.
De wind trekt aan, een groep spreeuwen buitelt om elkaar heen. Ver weg klinkt het donkere geluid van een tractormotor.

1

VAN ARBEIDERSJONGEN TOT HOOGLERAAR

Dagelijks

‘Als je voor een dubbeltje geboren bent word je nooit een kwartje’ is een uitdrukking die niet altijd opgaat. Sommige arbeiderskinderen lukt het om zich hieraan te onttrekken. Wat is er nodig om met succes te stijgen op de sociale ladder? In Op weg naar later, de geschiedenis van een naoorlogse jeugd beschrijft Wim Willems, geboren in 1951 en nu emeritus hoogleraar sociale geschiedenis, grofweg de eerste vijfentwintig jaren van zijn leven.

Willems groeit op in de jaren vijftig in Den Haag als zoon van een metselaar. De familie bewoont een bovenwoning in een arbeiderswijk. Men is in naam Nederlands Hervormd maar gaat niet naar de kerk. Wim bezoekt een gereformeerde school, enkel omdat die het dichtste bij is. Hij speelt veel op straat waar hij leert om van zichzelf af te bijten. Hij groeit op zonder boeken. Zijn moeder stemt de radio het liefst af op Duitse schlagers. In een tweedehands boekwinkel ontdekt hij dat er nog een wereld buiten zijn wijk bestaat.
Omdat hij goed mee kan komen op school mag hij na de lagere school ‘doorleren’. Zo belandt hij op de mulo, wat volgens zijn meester het hoogst haalbare is. Zijn ouders houden hem niet tegen, maar kunnen er met hun hoofd niet bij.
Na zijn mulo-examen gaat Wim aan het werk op een verzekeringskantoor. Al na een paar jaar is hij op deze nette burgermansbaan uitgekeken. De veranderingen van de jaren zestig dringen in zijn leven door. Er wordt gefeest en geblowd. Hij gaat met een van de Haagse bandjes op tournee door Frankrijk. Enkele vrienden gaan liftend op zoek naar het heil in India. Maar Wim wil hogerop. Hij weerstaat de lonkende vrijheid en meldt zich voor de avond-HBS. Aan het einde van deze opleiding ontmoet hij zijn toekomstige vrouw. Samen gaan zij geschiedenis studeren in Leiden.

Wim Willems – foto Arash Nikkhah

Wie wil lezen welke keur aan middenstandswinkeltjes er in de jaren vijftig in een Haagse wijk aanwezig was, welke producten er verkocht werden (blauwsel van Reckitt’s en Buisman voor de koffie) en hoe moeder Willems zich uitputte om de was met de hand schoon te krijgen, kan zijn hart ophalen met dit boek. Willems beschrijft het zakelijk en onderhoudend. De hoofdpersoon zelf laat zich wat moeilijk kennen. Zo blijft de vraag naar hoe het hem gelukt is om zich aan zijn milieu te ontworstelen een beetje hangen. Behalve een goed stel hersens en een flinke ondernemingslust moeten er omstandigheden zijn geweest waardoor Willems kon doorstromen naar de universiteit. Aan het einde gaat hij kort hierop in. ‘Het leven wordt in hoge mate bepaald door talent, toeval en ‘de genade van de liefde’’. Met deze laatste nogal katholieke omschrijving verwijst hij naar zijn vrouw, Annemarie Cottaar (inderdaad de dochter van de bekende sportpresentator).
Willems mag dan in zijn jeugd de stimulansen om te leren en te lezen gemist hebben. Het lijkt erop dat hij geen last heeft gehad van allerlei geboden en verboden. Dat heeft vast geholpen.

1

OPA

Dagelijks

Mijn kleindochters van 11 en 12 vinden het wel weer eens tijd, dat ik een blog aan hen wijd.
We liepen op een soort braderie, zo’n gelegenheid in september waarbij winkeliers een marktkraam voor hun zaak zetten om wat zij binnen verkopen buiten uit te venten. Zet er hier en daar nog een kraam met eten en drinken tussen en een springkussen voor kinderen. Laat een bandje optreden zodat niemand elkaar nog kan verstaan en er komt een massa mensen op de been die traag tussen de kraampjes door schuifelt, rondkijkend zonder te weten waarnaar men op zoek is om aan het einde bij een statafel een biertje te drinken. Ik vroeg me af, wat ik daar deed. De kleindochters liepen geïnteresseerd rond, snuivend aan geurtjes, kijkend naar kettinkjes en tasjes, verlangend naar een broodje bapao.

Ik realiseerde me dat hun interesses zich van mij vandaan bewegen. Ze kijken filmpjes die ik niet kan volgen. Ze willen een foto-shoot houden met de kat van onze buren en vermaken zich bij de klerenkast van oma. Daar passen zij het een na het andere kledingstuk. Sommige kleren trekken zij pas uit als zij, met tegenzin, weer naar huis toe gaan. Ze kunnen eindeloos met hun haren bezig zijn. Vlechten erin, vlechten eruit. Pogingen om met dertig elastiekjes, die de gehele nacht in het haar moeten blijven, enige krullen aan het kapsel te ontlokken. Ik kan niet zeggen dat ik met interesse deze bezigheden volg.

Een haar-creatie van de kleindochters. Namaak verboden.

Maar altijd moet ik erop bedacht zijn dat een van hen plots van achteren op mijn rug klimt. Blijkbaar ben ik nog fris en fruitig genoeg om als klimrek te dienen. Vervolgens is het de uitdaging om, zonder dat ik een hand uitsteek, bovenop mijn schouders te klimmen en juichend boven te komen. (Waarna ik het risico loop dat zij vervolgens aan mijn haren gaan frutten. (Ik heb kapper Cees laatst gevraagd om mij maar extra kort te knippen.)
Onlangs op een druk station, wachtend op de trein, gebruikten ze de staanders van de overkapping als klimrek. Ik was alert. Niet dat ik bang was dat ze uit de staander zouden vallen. Maar het perron, waar op luttele afstand rijdende treinen passeren, boezemt mij altijd angst in. Alsof zij mij gerust wilden stellen, vleiden ze zich beiden opeens tegen mij aan, een links, een rechts, hun koppies op mijn schouders, in een moment van warmte en intimiteit. Ik voelde een en al trots. Op een paar meter afstand stond een echtpaar van mijn leeftijd. De man en vrouw keken het tafereel geamuseerd aan. Ik kan me vergissen, maar ik meende ook iets van jaloezie in de blikken te zien. Wie zou er niet zulke leuke kleindochters willen hebben?
Opa zijn – je kiest er niet voor, het is een geschenk. Ik gun het iedere man.