Schrijven, Lezen, Leven.
1

ROTSVAST GELOVEN

Dagelijks

Manès Sperber

De Volkskrant attendeerde me op De vergeefse waarschuwing, deel twee van de memoires van Manès Sperber (1905 – 1984). De naam zei mij helemaal niets, maar het onderwerp van zijn boeken des te meer.
Manès Sperber werd geboren in een Joods gezin in wat nu het westen van de Oekraïne is. De armoede en het antisemitisme uit zijn jeugd heeft hij beschreven De waterdragers van God, het eerste deel van wat een trilogie is geworden. Deel twee gaat over de jaren 1918 – 1932. Sperber studeerde in de jaren twintig psychologie in Wenen, waar hij zich aansloot bij de school van Alfred Adler, de Individualpsychologie. Deze leerling van Freud was van mening dat het gedrag van de mens door meer factoren wordt beïnvloed dan alleen zijn gevoelens en onbewuste driften. Sperber had oog voor de maatschappelijke context. Zoals veel van zijn intellectuele generatiegenoten werd hij aangetrokken door de idealen van de Russische revolutie en het communisme.

Na zijn studie belandde Manès Sperber als een vooruitgeschoven post van Adler in Berlijn. In de Duitse hoofdstad zoemde het in die jaren van veranderingen in de politiek, de wetenschappen en de kunst. Vogels van diverse pluimage streken er neer om door middel van lezingen, discussiebijeenkomsten en cursussen hun idealen aan de man te brengen. Sperber stelde zich een wederzijdse bevruchting tussen Individualpsychologie en marxisme ten doel. De psychologen moesten meer weten over de invloed van maatschappelijke factoren en op de Marxistische Arbeiterschule, waar hij lesgaf, moest de arbeiders geleerd worden hoe zij voor zichzelf konden opkomen. Zijn pleidooi om vrij baan te geven aan onderdrukte driften bracht, zo schrijft Sperber achteraf, weliswaar een massale seksuele emancipatie voort. Maar als communist moest hij tot zijn teleurstelling constateren dat ‘de bevredigde genotzucht niet tot opstand’ leidde, eerder tot melancholie. Ondanks de opkomst van Hitler konden linkse Berlijners, progressieve bladen lezend, nog altijd geloven dat de revolutie in de maak was.
Dat werd nog eens bevestigd toen Sperber begin jaren dertig het beloofde land bezocht, de Sovjet-Unie. Door zijn rotsvaste geloof zag hij de misstanden onder het stalinisme niet. Datzelfde gebeurde daarna in zijn eigen land. Zijn overtuiging was dat de Duitse arbeidersklasse, de sterkste ter wereld, geen fascistisch regime zou tolereren. De Duitse communistische partij KPD, waarvan hij lid was, zag Groot-Brittannië en de Verenigde Staten als de grote tegenstanders. Op bevel van Moskou gooide de KPD het in 1931 op een akkoordje met de NSDAP, de partij van Hitler, om de regering van Pruisen af te zetten. Een jaar later werkten de communisten opnieuw als enige partij samen met de nationaalsocialisten, ditmaal om de socialisten, die sociaal-fascisten werden genoemd, dwars te zitten. Ondertussen waren de arbeiders al in grote getale naar Hitler overgelopen.

Het boek is niet alleen een onderstreping van de opvatting dat in het gedrag van mensen de maatschappelijke context van belang is. De memoires van Sperber laten ook zien hoe verblindend ideologieën kunnen werken. Ik ben benieuwd hoe hij uiteindelijk tot inkeer gekomen is. Het derde deel moet nog verschijnen.

1

EEN HARMONIEUZE OMARMING

Dagelijks

De foto’s zijn gemaakt door G.

We vierden dit jaar Oud en Nieuw in Brugge. Terwijl ik deze eerste zin tik, blijf ik hangen bij het woord ‘vieren’. Want, waarom geeft de overgang van het ene naar het andere jaar eigenlijk aanleiding tot uitbundige feestelijkheden? Omdat we blij zijn, dat we weer een jaar vol gemaakt hebben of omdat er een volgend jaar start met nieuwe kansen?

Detail van een middeleeuws reliekschrijn

In de winkelstraten van Brugge stonden de bezoekers in de rij voor de Belgische bonbons, voor de warme wafels en de friet. Rond de Rozenhoedkaai met zijn rondvaartboten, de Burg en de Markt kon je in de cafés geen plekje meer vinden. Op de kerstmarkten verdrong het volk zich voor de kraampjes met worst en bier. Maar wie zich, zoals wij, met een wandelgids buiten deze commerciële hotspots begaf, kon in alle rust genieten van de middeleeuwse pracht die Brugge te bieden heeft.
Op dinsdagochtend bezochten we het Sint Janshospitaal, een plek waar al in de 12e eeuw zieken werden verzorgd. Het is nu een museum waarin maar liefst zeven werken van Hans Memling hangen. Na een volgende ronde door de stad genoten we ‘s middags van een hoboconcert in de kerk van het Begijnhof. We dineerden in een Indiaas restaurant en tot slot liepen we nog een uur een route langs bijzondere lichtsculpturen, terwijl de harde wind door onze te dunne jassen blies. Toen we die wandeling hadden afgerond vond ik het de hoogste tijd om met een boekje in bed te gaan liggen. Maar ja, we waren gekomen om iets te vieren. Ik moest nog wakker blijven.

Een van de lichtsculpturen

Dus deden we om half twaalf opnieuw de wandelschoenen aan en trokken de muts goed over de oren. Het grootste plein van de stad zag letterlijk zwart van de mensen. Ouders met peuters op hun schouders, stille echtparen, jongeren die arm in arm door de menigte trokken, mensen met een migratieachtergrond, jongens in motorjassen; het was een zeer gemengd gezelschap.
Ver weg zagen we een podium. Een onzichtbare dj kondigde de volgende meezinger aan. De teksten werden geprojecteerd op een scherm, zo groot dat zelfs ik het kon lezen. My love has got no power, he’s got his strong beliefs. De melodie kwam me bekend voor. Bij het refrein (na, na, na, na, na, na, na) werd de massa één dansende groep. De armen gingen op de maat de lucht in. Op ons plekje aan de zijkant deinden we rustig mee, terwijl opgewonden meiden met een fles wijn in de hand langs ons drongen in een poging verder in de massa een plaats te vinden. ‘Ik ben blij dat ik niet in het midden sta’, zei G.
Nog voor twaalven startte onder luide beats een lasershow. Op de kale takken van de bomen en op de huizen rondom vielen de stralen in duizenden stipjes uiteen. Vanuit het midden van de menigte stak iemand één vuurpijl op, waarna het aftellen eindigde met luid gejuich en gezoen. Het was eigenlijk één gezamenlijke, harmonieuze omarming. Al die mensen, hoe verschillend ook, wilden maar één ding.

1

BRILLENLEED

Dagelijks

Alles heeft een nummer. Mensen hebben een nummer. Lantaarnpalen hebben een nummer. Melkpakken hebben een nummer. En soms is dat maar goed ook.
Onlangs had ik een nieuwe leesbril nodig. Ik had iets onhandigs gedaan. Bij het snoeien in de tuin boog ik voorover. Daarbij viel mijn bril van mijn neus. Tegelijk verplaatste ik mijn voet en die belandde precies op de bril. Wonderwel waren de glazen nog heel, maar het montuur was kapot.
Bij de opticien vroeg ik of hij nog een zelfde bril op voorraad had. Ik draag dit montuur van Lunor ongeveer drie jaar. Dat vind ik nog niet lang en het bevalt goed.
‘Hoe bedoelt u?’, vroeg de verkoper verbaasd. Alsof hij nog nooit een klant had gehad die tweemaal achtereen dezelfde bril wilde hebben.
‘Is dit montuur nog steeds verkrijgbaar?’
‘Dat weet ik niet, maar we kunnen ook kijken of er andere monturen zijn, waar we deze glazen in kunnen zetten.’
De wat stugge dialoog eindigde met de belofte van de verkoper, dat hij bij Lunor zou informeren. Een dag later belde hij. Eenzelfde bril was voor deze fabrikant ‘geen enkel probleem’, want men maakt elk montuur met de hand.

Twee weken later liep ik tevreden en voor niemand merkbaar met mijn nieuwe montuur rond. Daarna was ik de bril kwijt. Ik moest iets onhandigs hebben gedaan. Na een zoektocht bleef er maar één conclusie over: ik had ‘em in de trein laten liggen.
Op een internetpagina van de NS-klantenservice kan je zelf zoeken tussen alle gevonden voorwerpen. Je kunt verfijnen per object (paraplu, handschoenen, etc.) en per datum. Vol verwachting opende ik de volgende dag die pagina. Ik vond twee brillen, maar niet die van mij. De dag daarop gebeurde hetzelfde. Zo ging dat meer dan een week lang door. Ooit zag ik in een kerk in Duitsland een lege mand met daarboven een bordje: Brille für India. Ik begon te geloven dat ik het slachtoffer was geworden van een gelovige, oude dame die een slechtziende Afrikaan blij wilde maken.
Na negen dagen zag ik opeens een foto van mijn brillenkoker. Ik was er rotsvast van overtuigd dat het de mijne was en vulde onmiddellijk het formulier in met de gegevens over datum, tijd, trein, plaats. Het antwoord kwam snel, voor de NS Klantenservice zeer snel. Mijn ‘verzoek werd afgewezen’, want de tijd waarop de koker gevonden was kwam niet overeen met de tijd die ik had opgegeven.
Het was me nu duidelijk: ik moest met harde bewijzen komen. Omdat de factuur van de opticien niet het merk van de bril vermeldde, stond ik de volgende morgen weer voor de mij inmiddels bekende verkoper. Hij was bereid een nieuwe factuur uit te draaien, mèt de naam Lunor. Daarnaast had hij nog meer toegevoegd. De rekening bevatte het unieke nummer van de bril, dat aan de binnenkant van het montuur staat. Ditmaal kon ik hem wel om de hals vliegen.
Het aantal keer dat ik bij het verlaten van de trein controleer of ik mijn bril bij mij heb, staat momenteel op drie.

1

VERSTOPTE OREN

Dagelijks

Wat de directe aanleiding was dat mijn moeder mij meenam naar de huisarts, valt niet meer te achterhalen. De afloop is wel duidelijk. Nadat wij lange tijd geduldig in de kale wachtkamer van dokter Fizaan hadden gewacht op onze beurt, kwam de huisarts snel tot zijn diagnose: oorsmeer. Het voelde alsof ik een zonde had begaan. Het woord smeer roept nog altijd gevoelens van schaamte op. ‘Laat je oren eens uitspuiten’ is een aanbeveling die sindsdien om de paar jaar voor mij van toepassing is.
Als er tijdens een douche water in mijn oren loopt en het oor verstopt raakt, weet ik genoeg. Dan kunnen de voorbereidingen beginnen. Drie dagen achtereen leg ik mijn hoofd op tafel, één oor naar boven gericht, waarna G. enkele druppeltjes olie in de gehoorgang giet. Zo loop ik enkele dagen rond met vette oren in een lichte geur van zonnebloemolie. Sinds ik een keer door de huisarts weer naar huis was gestuurd omdat het oorsmeer niet loskwam, is dit de aanbevolen werkwijze.

De ingreep zelf heeft weinig om het lijf. De huisarts legt een witte doek op mijn schouder en geeft mij een boonvormige metalen schaal die ik zo horizontaal mogelijk onder mijn oor moet houden. Hij heeft dan de kraan al een tijdje laten lopen, zodat hij zijn spuit met lauw water kan vullen. Die spuit ziet eruit alsof hij ‘em zojuist heeft weggehaald uit een vitrine met medische apparatuur van de 18e eeuw. De metalen cilinder is een stuk groter dan het spuitje van de griepprik maar weer kleiner dan de veelkleurige waterpistolen waarmee kinderen elkaar najagen.
Op het moment dat de arts het water in mijn oor spuit, hoor ik een donderend lawaai en voel ik een irritante druk op mijn trommelvliezen. Het lauwe water komt weer even snel het oor uit en valt dan in het schaaltje. Tenminste, als het goed is, want die witte doek is er niet voor niets. Hou ik de schaal namelijk niet strak genoeg tegen mijn oor, dan loopt het water langs mijn nek mijn overhemd in. Eenmaal kwam door een botsing de gehele inhoud van de schaal over mijn kleren.
Terwijl het ene na het andere salvo op mijn oorschelp wordt afgevuurd, zit ik vurig te hopen dat het werk het gewenste resultaat heeft. Is dat eenmaal zover, dan neemt de huisarts het schaaltje van mij over en toont mij de inhoud. In het water glimt een donkerbruine substantie die mij nog het meest doet denken aan een overjarig bouillonblokje.

Onlangs was ik weer eens aan de beurt. Van een overvolle wachtkamer is allang geen sprake meer. En sinds een aantal jaar heeft de assistente deze behandeling overgenomen. Ik had een grappige opmerking in mijn hoofd, maar toen de vrouw haar hoofd om de hoek van de deur stak, zag ik gelijk dat zij op deze vrijdagmiddag alleen nog maar naar het weekend verlangde. Zonder een woord te zeggen werkte zij de procedure af. Nu valt me weer op wat een kabaal de stortbak van de wc maakt.

0

DE OVERGANG NAAR EEN VAST BESTAAN

Herinnering

Herontdekt (4)

Het woonhuis aan Achter St. Pieter Utrecht

Toen ik in 1985 na vijf jaar ging verhuizen werd dat uitgebreid gevierd. Mijn zes huisgenoten hadden een boek met foto’s en documenten samengesteld. Op een cassettebandje stond een hoorspel van twee muizen die een dag uit mijn leven volgden. Op mijn beurt zong ik tijdens het afscheid voor elk van de medebewoners een op de persoon geschreven lied. De satire paste binnen de ongeschreven normen zoals die golden in de Vereniging Woongroep Achter St. Pieter. Niemand werd gespaard.
Het monumentale pand stond in de schaduw van de Domtoren, vanuit mijn ramen kon ik de bovenkant zien. Elk kwartier liet het carillon van zich horen. Het huis was in een ver verleden gekraakt geweest. Na jaren van aandringen had de gemeente, in het kader van het beleid jongerenhuisvesting, zich over het pand ontfermd. In het eerste jaar van mijn verblijf werd het pand puntgaaf opgeknapt. Onderwijl waren wij elders in een herenhuis ondergebracht.

In de tuin van het tijdelijk onderkomen in de Parkstraat

Kenmerkend voor de woongroep was dat verschillende huisgenoten tegen het einde van hun studie, op de drempel van een ander leven, in een impasse waren beland. De vooruitzichten waren in de kaalslagjaren van Lubbers dan ook slecht, de jeugdwerkloosheid was hoog. Een van de bewoners vocht tegen een alcoholverslaving. Een ander speelde soms op de saxofoon, maar wat hij verder deed, wist ik niet. Ik heb het hem nooit gevraagd. Ook op het gebied van relaties was er nog weinig vastigheid te bespeuren. Vriendjes en vriendinnetjes kwamen en gingen. Een grote gemene deler was dat de dag voor veel bewoners laat begon en dat het leven pas goed op gang kwam als men even na 24.00 uur de deur uitliep naar Het Pandje, Utrechts beroemde nachtkroeg.
Hoewel ik door de groep zelf was uitgekozen, paste ik niet geheel in dit concept. Ik was juist aan mijn eerste baan begonnen. In de overige tijd was ik actief voor de stottervereniging, aktiekoor Linksom of café De Baas. ‘Je wordt al moe als je ernaar kijkt’, verzuchtte een van de muizen op de afscheidscassette. Bovendien hield ik van een mate van ordening, die voor anderen onhaalbaar, overbodig dan wel belachelijk was. Ik was de enige die niet rookte, maar omdat de huiskamer meestal blauw stond van de dampen, heb ik flink meegerookt.

De huiskamer

Ondanks deze verschillen vormden we een goed draaiend huisgezin. Ieder had een vaste kookdag, we vierden Sinterklaas, Kerst en Oud & Nieuw en gebruikten onze creativiteit voor huisfeesten met een open podium. We keken verbaasd op van ons spelletje Risk, toen de televisie beelden toonde van de krakersrellen in de Vondelstraat. En we vertelden elkaar over de tienduizenden, die tijdens een manifestatie tegen de kruisraketten zo massaal meesprongen met ‘opzij, opzij, opzij’, dat de grond van het Malieveld meedeinde.
Ik onderscheidde me ook met de vaste relatie die ik sinds 1980 met G. had. En zeker met het vervolg in 1985: ‘De eerste aanstaande vader in huis’, piepten de muizen onwennig. Dat was, vanuit beide kanten gezien, een goede reden voor een verhuizing.

2

DENK NU EENS AAN HOLLAND

Herinnering

Herontdekt (3)

Linksom tijdens een optreden aan de Oude Gracht in Utrecht

Gingen we met elkaar op pad dan was het doel steevast een manifestatie of actie. Tegen de plaatsing van kernwapens, tegen kernenergie, tegen fascisme en racisme. Er was in de jaren tachtig veel om tegen te protesteren – al kan je daar in 2024 ook anders tegen aankijken. Met het zingen van liederen wilde aktiekoor Linksom een ontspannen noot brengen in de linkse strijd.
Die ene dag echter dat wij in 1987 naar Tilburg reisden was van demonstratie of manifestatie geen sprake. We waren op weg naar de Chateau Studio in Tilburg, de locatie waar enkele jaren daarvoor VOF De Kunst het wereldwijde succes Suzanne had opgenomen. Daar zou Linksom die dag een van haar mooiste liederen aan toevoegen: Denk nu eens aan Holland. Tezamen met nog veertien nummers van groepen als ’t Verzetje en de Fanfare van de Eerste Liefdesnacht ontstond zo de Elpee van de Strijdmuziek.
De plaat was een initatief van de R.K. Veulpoepers BV, in het bijzonder van hun voorman Zjef Naaijkens (dat was zijn werkelijke naam). De Veulpoepers, op Wikipedia omschreven als een anarchistische folkband, behoorden in die jaren tot de betere ensembles die linkse manifestaties kwamen opvrolijken. Voor de verspreiding van hun muziek en teksten was uitgeverij Polypoepka opgericht. Die zou ook de uitgave van de Elpee van de Strijdmuziek verzorgen.

Een straatoptreden

Daar stonden we dan met zijn allen voor de microfoons. Het gaf een bijzonder soort spanning. Er waren weliswaar opnames gemaakt van onze live optredens, keurig voor het nageslacht bewaard op een cassettebandje. Maar vastgelegd worden op vinyl gold als een graadje hoger. Waar de muzikaliteit altijd ondergeschikt was geweest aan de juiste politieke boodschap, dienden we nu een smetteloos lied af te leveren. Zoals dat gaat met plaatopnamen en films, tenminste zoals dat ons in documentaires wordt voorgeschoteld, moest de opname wel vier of vijf keer worden overgedaan. Niet omdat de man in het glazen hok achter zijn bedieningspaneel met honderden schuiven ontevreden was. Maar omdat er telkens wel één inzet, één afronding of een ander detail niet naar onze kritische zin was.

In het eerste deel, op de bekende dichtregels van Hendrik Marsman, klinkt Linksom bijna als een kamerkoor, waarna in de persiflage op Marsmans woorden de actiemodus wordt bereikt.

Denk nu eens aan Holland
Zie die gore rivieren
Traag langs vuile gifbelten gaan
Rijen ondenkbaar
Walmende pijpen
In vuil gele nevels in het landschap staan

En in de weinige ruimte die restte
Staan nu de boerderijen
Aan fabrieken verwant
Standaard gebouwen
Die dorpen verpesten
Beken en velden zonder enig verband

Tekst en muziek: Linksom.

Ik vind het een van de mooiste liederen van de elpee. Dit was Linksom op zijn best. Bovendien heeft de tekst na 35 jaar nog niets aan actualiteit ingeboet. Door kennelijke obstipatie bij de uitgeverij duurde het nog twee jaar voordat de elpee uitkwam. Linksom had zich toen juist, na tien jaar, opgeheven. Het koor was gestopt op zijn hoogtepunt.

1

TAPPEN UIT PRINCIPE

Herinnering

Herontdekt (2)

Café De Baas

Met het terugvinden van elpees en cassettebandjes uit de jaren zeventig, waarover ik vorige week schreef, deed ik nog een ontdekking. Er kwam iets terug wat ik compleet vergeten was: ik heb ooit in een band gezongen.
Rond 1980 werkte ik één avond in de week in collectief café De Baas. Deze kroeg werd gerund door vrijwilligers met grote idealen. De opbrengst ging naar startende, kleine ondernemingen, die op basis van zelfbestuur een alternatief moesten zijn voor het grootschalige kapitalisme. Het collectief was in 1976 opgezet door een groep linkse jongeren, van wie meerdere later op andere plekken naam hebben gemaakt, zoals Harrie Jekkers, Cees Grimbergen, Yvonne Zonderop en Koos Meinderts.

In mijn jaren was iemand op het idee gekomen om een lied op te nemen dat het sluitingsuur moest aankondigen. Daaraan wilde ik graag meedoen. Op een bewolkte zondagmiddag werd mijn kamer veranderd in een opnamestudio. Door het grote aantal microfoons en snoeren was lopen er nauwelijks meer mogelijk. Desondanks stroomde de ruimte daarna vol met Baas-vrijwilligers en hun gitaren en blaasinstrumenten. Iemand sjouwde een compleet drumstel mee naar boven. Tussen dat alles ingeklemd moesten Carla en ik voor de vocals zorgen. Na het eerste couplet kondigde Carla ‘de laatste ronde’ aan. Na het derde couplet riep ik: ‘de bar is gesloten!’

Kameraden, de drank is duur
Voor socialisme en zelfbestuur
En in je bed een houten kop
En ook je geld is weer goed op
Dan telt De Baas al je poen
Voor het collectief ja, voor het collectief ja
Dat is toch waar we het voor doen

Ik was niet alleen vanwege het goede doel bij De Baas gaan werken. Ook het werk zelf vond ik leuk. Rond etenstijd begon ik met bestellingen opnemen en uitserveren. Bij het afruimen was het een sport om zoveel mogelijk borden tegelijk mee te nemen. ‘Die etensresten moet je er gewoon met je handen afschuiven’, riep de kok me eens toe. De rest van de avond stond ik achter de bar. Soms ontstond er een gesprek met een klant, soms moest ik iemand die teveel gedronken had met zachte hand naar buiten werken. Ik verveelde me nooit.
Er waren vrijwilligers die het niet zo nauw namen met de sluitingstijd. Er waren er ook die, als de klanten waren vertrokken en de zaak was schoongemaakt, nog tot in de ochtenduren met elkaar bleven kletsen en drinken. De drank voor vrijwilligers was gratis. Omdat ik ook nog een betaalde baan had, gooide ik stipt om twaalf uur het cassettebandje met ons Baaslied in het apparaat. Tot ongenoegen van sommige klanten die beweerden dat het maar een zeiklied was.

En nu opgedonderd vlug
Morgen zien we je terug
De kroeg moet leeg en wij zijn moe
Ga maar naar het Pandje toe

Voor wie enig amateuristisch lawaai kan velen, volgt hier de opname.

Na twee jaar ben ik gestopt. Het collectieve café heeft het uitgehouden tot 2008. Een gebrek aan vrijwilligers en een sterk dalende omzet luidden voor altijd ‘de laatste ronde’ in. En de idealen? Die waren mooi.

1

DE POPMUZIEK VAN WELEER

Herinnering

Herontdekt (1)

Vijf jaar na onze verhuizing besluiten we tot een kleine interne verhuizing. We verplaatsen ons bed naar de achterzijde van het huis. Omgekeerd gaan de spullen van de werkkamer naar de voorkant. Geheel gladjes verloopt de operatie niet. Er moeten twee quasi-Lundiakasten uit de jaren zeventig verplaatst worden, houten stellingkasten waarvan je de planken met ijzeren pinnetjes in de staanders moet bevestigen. Het toeval wil dat de kasten even hoog zijn als de deuropening. De eerste kast gaat er met wat wrikken rechtop doorheen, de tweede blijft steken. Bij het daaropvolgende diagonale transport dondert de kast in elkaar.
De verhuizing brengt ook iets leuks mee. In een van de kasten staan onderdelen van een oude geluidsinstallatie. We hadden die nog niet aangesloten, zoals sommige verhuisdozen wel eens jaren onuitgepakt op zolder blijven staan. Ik wil nu wel eens uitproberen of alles nog werkt.
Onderwijl komen er herinneringen terug over de aanschaf van de eerste stereo-installatie, zo’n vijftig jaar geleden. De ene vriend beweerde dat de kwaliteit van het geluid afhing van de naald van de pick-up. De ander wist zeker dat de speakers het belangrijkste waren: ‘die AR-speakers geven agressieve hoge tonen.’ Weer een ander ging voor extra grote boxen.

Als alle snoertjes weer zijn aangesloten leg ik vol nieuwsgierige spanning Déjà Vu, het legendarische album van Crosby, Stills, Nash and Young op de draaitafel. Ik laat de naald in de groef zakken, hoor het eerste geruis en dan, tot mijn grote geluk: One morning, I woke up and I knew you were really gone. Ik zing de regels zo weer mee.
G. en ik hebben ieder een eigen verzameling muziek uit de jaren zeventig en een eigen registratiesysteem met kaartjes in een kaartenbak. Die van G. omvat welgeteld 136 elpees. Ik bezit minder elpees, maar daarnaast een grote hoeveelheid cassettebandjes, mede mogelijk gemaakt door de bibliotheek, waar ik in die jaren ook platen kon lenen.
Alles in de jaren zeventig moest anders, dat gold ook voor mijn muziekkeuze. Geen Top-40, geen Abba of BeeGees. Ik was vooral geïnteresseerd in relatief onbekende Amerikaanse zangers, zoals Ry Cooder en Randy Newman, aangeraden door VPRO-deejays in late radio-uurtjes op Hilversum 3. Later was ik onder meer fan van Elvis Costello en Joe Jackson.

Jackson Browne Late for the sky

Als aan het einde van Déjà Vu de naald van de pick-up met de bekende tik weer omhoog springt, kom ik via het kinderbedje van onze jongste kleindochter weer terug in het heden. Ik kijk nog even naar de titels op de hoes. Het zal wel toeval zijn, dat het eerste nummer Carry on heet: blijf niet steken in het verleden.
Inmiddels heb ik een klein deel van de elpees weer gehoord. Hoe heb ik dit ooit mooi kunnen vinden, denk ik bij sommige. Andere hebben de tand des tijds doorstaan: Anna and Kate McGarrigle, Jackson Browne, the Band, en Rumours van Fleetwood Mac. Zou deze muziek echt zo goed zijn of komt het door de herinneringen die er voor mij aan verbonden zijn?

1

EEN LEVEN NA DE DOOD?

Dagelijks

‘We gaan dood, dat is zeker. Maar wanneer het hier op aarde ophoudt, wat dan? Begint alles weer opnieuw of is het een definitief einde?’
Zo kondigde het Amsterdamse theater Frascati een bijzondere voorstelling aan. In Hiernamaals, een project van Doris Vervuurt en Lieke van der Vegt, wisselden acht mensen met elkaar ideeën uit over een mogelijk vervolg op het aardse leven. Het waren geen acteurs of filosofen, maar ‘gewone mensen’ die bereid waren hun gedachten voor een publiek te delen. Onze vriend T. was een van hen.

De voorstelling begon in het donker. Een tijd lang, voor mijn gevoel zeker vijf minuten, zagen we niets. We waren omringd door heftige, indringende geluiden. Zou je zoiets ervaren als je sterft? We zaten op eenvoudige bankjes in een kring rond een podium met twee stoelen, van elkaar gescheiden door een gordijn. Om de beurt betraden twee deelnemers het podium en ging het gordijn open.
Zo was er Annie, een 85-jarige Amsterdamse. Aan de wijze waarop zij het woord hiernamaals uitsprak, met de klemtoon op hier-, kon je al vermoeden dat zij niet met een hemel was opgegroeid. Haar ouders waren communisten. Dood is dood, zo leerde Annie. Vandaar wellicht dat haar vader erg moest huilen, toen Stalin overleden was. Houriya, een moslima, zag het hiernamaals als een mooi paradijs, net zo prachtig als De Keukenhof. Petri, een vrouw van zestig, droomde van een liefdevol hemel, waarin zij geaccepteerd wordt.
Hoe onderbouw je de gedachte dat er na dit leven nog meer volgt? Enkele deelnemers waren ooit tijdens een verkeersongeluk maar net aan de dood ontsnapt. Dat was voor hen het bewijs van het bestaan van een hogere macht en, in het verlengde daarvan, voor het bestaan van een hemel. Waarmee zij een cynische tekst van Freek de Jonge uit 1977 bevestigden: ‘Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood. Er is leven, er is leven na de dood.’

In de christelijke traditie kan je door hard te werken en voorbeeldig te leven een plaats in de hemel verdienen. Het leven is lijden, het genieten is voor later. Pas halverwege de vorige eeuw werd aan de katholieke catechismus toegevoegd dat je ook in het aardse leven geluk mocht nastreven. Die notie wordt nu breed gedeeld, getuige een juist vandaag in Trouw gepubliceerd onderzoek: ‘Zingeving en geluk moeten in het hiernumaals bereikt worden.’ Deze opvatting sluit overigens een leven na de dood niet uit.
De vormgeving van de voorstelling vond ik aardig. Maar je kunt je afvragen of het hiernamaals zo’n gelukkig onderwerp is voor een goed gesprek. Uiteindelijk zijn er maar twee smaken: je geloof erin of je gelooft er niet in. Ik miste in de voorstelling de vraag wat je opvatting voor je huidige leven betekent. Als je uitgaat van een definitief einde, leg je dan jezelf meer druk op? Misschien zijn mensen die in een hiernamaals geloven wel gelukkiger, zei Annie. Daar moest ik nog wel even over denken.

1

DE JEUGD KOMT NIET MEER TERUG

Herinnering

Het lied zat ergens diep in mijn geheugen verstopt. Welke prikkel het daaruit opgediept heeft, weet ik niet. Maar opeens ging het weer door mijn hoofd. En dat niet alleen. Het greep me beet. Ik werd er behoorlijk weemoedig van.

De meisjes uit vervlogen dagen, we weten niet meer waar zij wonen
Nooit zullen zij zich meer vertonen, waar wij weleer hun lichaam zagen

De buren hun adres te vragen, zal in geen straat de moeite lonen
We weten niet meer waar zij wonen, de meisjes uit vervlogen dagen

De liefdesnacht met zijn sjablonen, wanneer die eindelijk ging vervagen
Dan lag het schaamrood op de konen, van meisjes uit vervlogen dagen

Soms was de nacht zo wonderschoon, dat hij de ochtend kon verdragen
Bij meisjes uit vervlogen dagen, die wij niet meer weten te wonen

Ik heb dit lied zelf bij verschillende gelegenheden gezongen, samen met vriend A. op de gitaar.
Af en toe, als ik de slaap niet kan vatten, duiken er wel eens meisjes op, met wie ik ooit iets heb gehad. Meisjes op wie ik vergeefs verliefd was. Of die achter mij aanliepen. Verliefdheden die op niets uitliepen of die na verloop van tijd weer overgingen, het waren er nogal wat.
Aanvankelijk was ik niet zo sociaal vaardig, ik durfde niet het initiatief te nemen. Als een meisje iets aardig tegen me zei, dacht ik al dat we iets hadden. Toen ik na een paar heftige verliefdheden ervaren had hoe pijnlijk het is om uit de wolken op aarde terug te vallen, hield ik de handrem een beetje aangetrokken, al liet ik me de geneugten van de relatie graag welgevallen.

In de tweede helft van de jaren zeventig ging het vlotter. Ik zat in een bubbel van studenten waarin het huwelijk laag gewaardeerd werd. Het ging niet om het vinden van ‘de ware’. Verschillende vriendinnen tegelijk, was ook niet gek. The Eagles zongen in Take it easy: ‘Well, I’m running down the road, try’n to loosen my load, I’ve got seven women on my mind.’ Met mijn hoofd liep ik achter dit soort ideeën aan, maar in mijn hart bleef ik op zoek naar een vaste partner.
Zo werd die fase in mijn leven niet alleen gekenmerkt door studie, maar ook door uitgaan, diepgaande persoonlijke gesprekken en veel verschillende contacten. Met elkaar het bed delen en vrijen was vanzelfsprekend zonder erover te spreken. Van schaamrood op de konen was ik me niet bewust.
Wie nu iets wil weten over zijn vroegere vriendinnetjes heeft meer mogelijkheden dan ‘de buren hun adres te vragen’. Ik heb wel eens zitten googelen. Maar dat is het dan.
Rest nog de vraag waarom ik onlangs gegrepen werd door dit lied. Waar kwam dat melancholische verlangen vandaan? De hunkering geldt niet meisje A of meisje B. Het moet het verlangen zijn geweest naar een jeugd die niet meer terugkomt. De meisjes uit vervlogen dagen is eigenlijk een moderne versie van Schön ist die Jugendzeit, Sie kommt nicht mehr.