Een begrafenisstoet bracht me deze week terug naar 1960. Ik zag mezelf weer staan als misdienaar achter in de kerk. Door de reeds geopende buitendeuren stroomden licht en frisse lucht naar binnen. Boven onze hoofden klonk het orgel en voor mij stonden de dragers met de kist. Ik droeg het zilverkleurige wierookvat aan de ketting. De rook kringelde omhoog en kietelde mijn neus. Mijn medemisdienaar droeg een bijna twee meter hoog kruis, met een eveneens zilverkleurig christusbeeld op een zwarte ondergrond. Achter ons stond pastoor Beutener ongeduldig te wachten tot de familie en de overige aanwezigen zich in de rij hadden opgesteld.
Daarna zette de stoet zich in beweging, door het voorportaal naar het buitenlicht. Onder het gebeier van de kerkklokken stapten de dragers voorzichtig de treden af het kerkplein op, om daarna af te buigen naar de begraafplaats achter de kerk. De mannen die de kist op hun schouder voerden droegen zwarte jassen en stijve glimmende hoeden. Als ik het me goed herinner liepen er in de stoet altijd enkele koorzangers mee, oudere mannen die geen verplichtingen elders hadden. Ze droegen een das om de nek, waarvan de uiteinden kruislings links en rechts onder het colbert waren gestopt. Het zangboekje dichtbij het gezicht geheven zongen zij met krakerige stemmen Latijnse teksten die snel vervlogen in de wind.
Een begrafenis vond altijd in de ochtend plaats. Wie aangewezen was om de mis te dienen, hoefde niet de les op school te volgen. Ik voelde me heel wat als ik, met enige afgunst nagekeken door de andere leerlingen, het klaslokaal uitliep. Daarna holde ik door de Dorpsstraat naar de kerk.
Terugdenkend komen er beelden boven van bewolkt, winderig en koud weer. Wij droegen een zwarte toog met een witte superpli, een halflang bovenkleed. Warm voelde dat geenszins, zodat ik in die optocht nogal eens liep te bibberen. Ik wilde dat de dragers een beetje doorliepen, maar ze hielden juist een tergend traag tempo aan.
In alles voelde ik de zwaarte van het moment: het volkomen zwijgen van de mensen, het zwart van de dragers, de ernst op de gezichten. Ik keek altijd even over mijn schouder om te zien hoe de gemoederen waren, hoe strak de gezichten stonden, of er veel gehuild werd of juist niet. Het roerde mij niet. Als je oud bent, dan ga je dood. Zo simpel zag ik dat. Ik kon me niet voorstellen dat ook ik eens oud zou worden.
Zo liepen we traag en stil de honderdvijftig meter naar het kerkhof. Aan het einde van het pad, tegenover de toegang naar het kerkhof, lag Het Kleuterparadijs. Het geluid van de spelende kleuters op het schoolplein vormde een groot contrast met de zwijgende dodenceremonie. Op de begraafplaats gekomen bewoog de stoet zich naar de plek waar vers opgeworpen aarde lag. De kist werd boven het graf geplaatst. Onbewogen zag ik toe hoe enkele dragers de balkjes onder de kist vandaan haalden en andere met behulp van touwen de kist langzaam en gelijkmatig omlaag lieten zakken. Daarna klonk het doffe geluid van aarde die op een houten kist valt.
De onbewogenheid van kinderen ten opzichte van de dood – tenzij het om familie gaat – mooie opgemerkt… de dood als abstractie en zooo ver weg