Hoe ouder ik word, hoe meer gevaren ik zie, hoe minder risico ik neem. Alsof ik een wandelende FOBO-commissie ben (Fouten, Ongelukken, Bijna Ongelukken) die constant aanbevelingen doet voor veilige gedragingen.
Ik doe van alles om risico’s te verkleinen. Voordat ik de deur uitga controleer ik of ik mijn portemonnee, sleutels, en mijn telefoon bij mij heb. Als ik op een tweebaansweg ook maar een stipje van een tegenligger zie, haal ik niet in. Ik ga niet als eerste schaatser onder een bruggetje door. Ik eet geen zwartverbrande korsten en rook geen sigaretten. Ik probeer elke dag een half uur te bewegen. Zo hoop ik nog even verder te leven en een slopend ziekbed te voorkomen. En zo lijkt het alsof ik mijn leven in eigen hand heb.

Maar niets is minder waar.
Als jong kind liep ik na het uitgaan van de school vol enthousiasme bijna onder een auto. Later maakte ik in de bergen hachelijke situaties mee. In 1978 daalde ik in de Franse Alpen de Col d’Allos af. Het was stralend weer, de weg was schoon en zeer bochtig. Op mijn zwaar beladen racefiets ging ik al snel meer dan zestig kilometer per uur. De omgeving was adembenemend mooi. Hier moet ik van genieten, dacht ik. Ik richtte me op en keek een ogenblik naar de bergen. In een flits zag ik in een bocht een donkergrijze rotswand opdoemen. Nog juist op tijd kon ik mijn stuur bijdraaien. Een fietshelm droeg ik in die jaren niet.
Wat leerde ik van deze situaties? Het is een cliché: toen ik jong was zag ik de gevaren niet. Of ik was zo eigenwijs om te denken, dat het ongeluk mij niet zou treffen. Daarin werd ik ook nog eens bevestigd. Ik verloor mijn portemonnee, omdat er een flink gat in mijn kontzak zat. Nadat ik ‘em via een eerlijke vinder teruggekregen had bleef ik onbezorgd de broek dragen. Zodat ik de portemonnee niet veel later voor de tweede keer kwijt was. En opnieuw kreeg ik ‘em met inhoud terug.

Zou ik nu in zo’n situatie belanden, dan zou ik flink in mijn remmen knijpen of onmiddellijk een andere broek aantrekken. Hoe dichter ik bij het einde kom, hoe bezorgder ik word. Dat is een aardige paradox. Want als je jong bent, heb je een heel leven te verliezen. Als je oud bent gaat het om een gering aantal jaren. Wie vijfduizend euro bij zich heeft moet voorzichtiger over straat dan wie vijftig eurocent op zak heeft. En toch loop ik met mijn vijftig eurocent alsof ik die elk moment kan verliezen. De crux is natuurlijk dat de kans dat ik op latere leeftijd die vijftig eurocent verlies veel groter is dan dat het verliezen van vijfduizend euro op jonge leeftijd.
Honderd jaar geleden was sterven op je 68e doodnormaal. Toen ik geboren werd was de levensverwachting voor de man zeventig jaar, nu is dat tachtig. Ik ben heel tevreden, dat ik zo’n bofkont ben, maar stiekem hoop ik op meer.