Ilse Weber

Ilse Weber. Ik had nog nooit van haar gehoord. Zij was een Joodse schrijfster en componiste, geboren in Tsjechië. In 1942 werd Ilse Weber gedeporteerd naar het concentratiekamp Theresienstadt. Daar werkte zij als ziekenverpleegster op de kinderafdeling. Zij schreef en componeerde hier een aantal liederen, zoals Ich wandre durch Theresienstadt. In 1944 werd zij op transport gesteld naar Auschwitz, waar zij om het leven kwam. De gedichten en liederen van Weber stonden deze week centraal tijdens een herdenkingsbijeenkomst in de Torenpleinkerk in Vleuten.

Na de bijeenkomst liepen de aanwezigen in een stille optocht door het dorp, voorafgegaan door twee muzikanten die een langzaam ritme sloegen op zwart omfloerste trommels. We kwamen langs het huis, waar  mijn ouders destijds woonden. Hier stond mijn vader boven uit een raam te kijken hoe Duitse soldaten de deuren afgingen om mannen te ronselen. Hier heeft hij zich angstig afgevraagd wanneer zijn beurt zou komen. Zijn schuilplaats was gereed. Een koffer om te vluchten stond klaar. Hier heeft hij zich in zijn moestuin plat op de grond gegooid als de Engelse vliegtuigen die de spoorlijn bombardeerden weer eens dichtbij kwamen. ‘Hoeveel bommen zijn er al niet gevallen en wat hebben de Engelsen ermee bereikt?’, verzuchtte hij. Hier heeft hij de boom staan zagen en hakken die hij uit het park van kasteel De Haar had gehaald.
De stille tocht eindigde bij een plantsoentje tegenover de kerk, bij het monument ter herdenking van de twee Vleutense verzetsstrijders die in 1944 zijn gefusilleerd. Het ontwerp van het beeld van een mannentorso die een slang de nek omdraait was vlak na de oorlog driemaal door de Provinciale Commissie voor Oorlogs- en Vredesgedenktekens in niet mis te verstane woorden afgekeurd. Enkele jaren later hebben de lokale initiatiefnemers in een zaterdagse nacht het beeld alsnog op zijn sokkel geplaatst. ‘Je kunt de illegaliteit toch niet beter eren dan met een illegaal monument’, zo werd gezegd.

Midden achter het oorlogsmonument met de militairen

Deze week stonden er vijf militairen voor het monument, in vol ornaat, de borst getooid met een serie medailles, de petten diep over het voorhoofd getrokken, de blikken strak vooruit gericht. Bij het ingaan van de twee minuten stilte sloeg de klok van de katholieke kerk achter ons eerst nog acht forse slagen. In de oorlogsjaren hadden de Duitsers de klokken meegenomen. Toen moest de koster telkens de hoge toren inklimmen om met een hamer op een oude spoorrail te slaan.
Het werd stil in het plantsoentje. De wind was gaan liggen. Alleen een mees liet zich horen in het door late zonnestralen beschenen frisse, lentegroen. De tijd stond even stil, zoals alle aanwezigen onberoerd naast elkaar stonden, ieder met de eigen gedachten en toch verbonden. De dirigent van de harmonie keek om naar de organisatie, in afwachting van het teken dat hij het Wilhelmus kon inzetten. Toen het zover was bliezen de instrumenten schuchter en zacht de eerste maten. Ik was ontroerd.
Ik ben van even na de oorlog. Maar hoe ouder ik word, hoe dichter mijn geboortedatum bij de oorlogsjaren komt, hoe dichter ik zelf bij de oorlog kom.