Ik ben in huis aan het opruimen geslagen. Meer dan vijfentwintig jaar zijn we druk geweest met werken en met het grootbrengen van kinderen. We namen geen tijd om op te ruimen. We zijn bovendien zuinig ingesteld: iets wat goed is, gooi je niet weg. Je zou het altijd nog eens nodig kunnen hebben en als wij het niet meer nodig hebben dan een ander wellicht. Tenslotte, omdat we in een groot huis wonen, was er geen noodzaak om op te ruimen. Wat we niet meer gebruikten konden we wel ergens opslaan.
Maar nu puilen de kasten uit, de kelder is overvol, op de logeerkamer staan de spullen naast het bed opgestapeld. Mocht het de komende jaren tot een verhuizing komen, en dat is niet ondenkbaar, dan kunnen we niet alles meenemen.
Daarom ben ik begonnen met opruimen. Vanaf de zolder werk ik systematisch alle kamers af. Er gaat heel wat door mijn handen: lakens, knuffels,  slaapmatjes, carnavalskleding, fotolijstjes, voetbaltassen, kussens voor tuinstoelen, prullaria uit kerstpakketten. Al die spullen zijn ooit een keer door de voordeur het huis binnengekomen. Ooit heeft er iemand in een winkel staan uitkiezen.
In mijn eigen kamer is het vooral een grote papierwinkel, van bankafschriften tot folders van ski-oorden, van de notulen van de ouderraad van het Bonifatiuscollege tot bloknoten vol aantekeningen uit een managementopleiding. De gedachte dat iets ooit nog eens van pas zou komen is niet uitgekomen. Desondanks speelt steeds weer die vraag: is het niet goed om gedocumenteerd te blijven, zodat ik later nog weer eens wat kan opzoeken en de sfeer kan proeven? Ga ik er later geen spijt van krijgen als ik nu iets weggooi? In een bijna open gescheurd, hard plastic mapje met rekeningen van aannemers vind ik onverwacht enkele bouwtekeningen van ons huis, gedateerd 26 juni 1897, met advies van den Insp. Th. Bouwens (!). Die bewaar ik zeker.

In de kamer van zoon A, een paar jaar geleden verlaten en voor een groot deel opgeruimd, staat nog een aantal van zijn spullen. Die mogen alle weggegooid, zei A. Ik kan dat echter niet zomaar in vuilniszakken kieperen. Niet eens zozeer vanuit motieven van afvalscheiding (bij de bloknoten verwijder ik zelfs de spiraaltjes van het papier) maar vooral om de persoonlijke elementen eruit te halen.
Zo heeft mijn moeder zo’n 30 jaar geleden tijdens een opruimactie in haar huis voor mij een doos gevuld heeft met documenten uit mijn jeugd. Hierin bevindt zich een variaplakboek met plaatjes van Conny Froboess, Catarina Valente en Eddy Hodges, plus een verzameling sigarenbandjes (Schimmelpenninck, Ritmeester, Elisabeth Bas, en vele andere). Verder zijn er wat overblijfselen uit mijn gymnasiumtijd (bovenaan een Tacitusvertaling, waarvoor ik een 8,5 had gekregen, heb ik met koeieletters gekalligrafeerd EINDELIJK GERECHTIGHEID! En in een agenda een uitspraak van mijn leraar Grieks ..en de meisjes, toen zij zich geolied hadden..). Maar bovenal is het een sportarchief van krantenartikelen, schaatsboeken en alle uitslagen van olympische spelen van 1896 tot 1968, door mij compleet overgetikt op de oude Remington van mijn vader.

Moet ik toch niet veel meer spullen bewaren?
In de kamer van A gooi ik een verzameling bierviltjes, donald ducks, schriften van de middelbare school en seizoensgidsen van Voetbal International bij het oud papier. Zijn verzameling sportprijzen, een aantal foto’s en een boekje afscheidsbrieven van de basisschool red ik van de ondergang.
Het moet gezegd: ik vind opruimen een weemoedige bezigheid, zeker waar het spullen van onze kinderen betreft. Als kinderen jong zijn heb je er je handen vol aan. In de tijd van de basisschool volg je de ontwikkelingen intensief. In de jaren van het voortgezet onderwijs begint het loslaten en voor je het weet zijn ze het huis uit en lijkt die hele periode met kinderen als een wervelwind voorbijgegaan.
Voor je het weet is dan je baan opgeheven en dringt zich onvermijdelijk de eerste vraag uit de kathechismus op: waartoe zijn wij op aarde?

Op naar de volgende fase.